Met het oog op de naderende Bronstijdtentoonstelling in het Rijksmuseum van Oudheden, beloofde ik wat te zullen schrijven over de Chalcolithicum/Bronstijd-samenleving die we kunnen reconstrueren aan de hand van wat we kunnen reconstrueren van het Proto-Indo-Europees. Dat ik tweemaal “we kunnen reconstrueren” schrijf, is lelijk maar geen toeval. Als we het hebben over het Proto-Indo-Europees, bedoelen we een verzameling dialecten. En “de” daarop gebaseerde samenleving is natuurlijk eveneens slechts een benadering. Zoals alle oudheidkundige kennis.
Eén van de dingen waar de reconstructie echter redelijk solide is, is de naamgeving. We kennen namelijk heel veel persoonsnamen, afkomstig uit vrijwel alle Indo-Europese talen. En in bijna al die talen zien we hetzelfde patroon, dat taalkundigen aanduiden als tweestammigheid. Dat wil zeggen dat een naam bestaat uit twee elementen. De Griekse naam Nikolaos – het is vandaag immers het feest van de geboorte van Sint-Nikolaas – bestaat uit twee elementen, namelijk nikè, “overwinning”, en laos, “volk”. Het betekent dus zoiets als “overwinning voor het volk” of “overwinnaar van het volk”.
De lijst van dit soort combinaties is eindeloos. De (in het Latijn overgeleverde) Bataafse naam Servofredus is te lezen als combinatie van de Germaanse woorden sarwa, “bewapening” en frithuz, “bescherming”. Een bewapende beschermer dus. Het Ierse Cunorix komt van cuno, “hond”, en rix, “koning”: hondskoning. De Perzische naam Artakama bestaat uit arta, “waarheid”, en kama, “verlangen”: waarheidslievend.
Het laatste voorbeeld was een meisjesnaam, gedragen door bijvoorbeeld een van de vrouwen van koning Ptolemaios I Soter. Ik benadruk dit omdat de meeste namen die we kennen, verwijzen naar koningen en krijgers. De naam Artakama bewijst dat tweestammigheid niet een specifiek kenmerk was van soldatennamen. De gebruikte elementen verwijzen vaak naar deugden, dieren, goden en belangrijke concepten. Meer voorbeelden: Grieks Diogenes, “god-geboren”; Indisch Siddharta, “doel-bereikend”; Iberisch Viriathus, “grote man”.
Ik ken één uitzondering op dit patroon: het Latijn. Namen als Marcus, Aulus, Gnaeus en Gaius zijn niet tweestammig. Misschien hebben de Romeinen Etruskische namen overgenomen, want er zijn Etruskische inscripties met Marce, Aule, Cneve, Cai…. Het omgekeerde is ook mogelijk: dat dit Etruskische weergaven zijn van Latijnse namen. Ik weet het gewoon niet. In elk geval hebben de Romeinen het Indo-Europese naamsysteem niet behouden.
Tot slot: in heel veel talen is een uitdrukking bewaard die iets betekent als “een naam maken” of “een naam plaatsen”. Ook kenden heel veel volken – de Romeinen, de Indiërs, de Grieken, de Franken – het gebruik om een kind op de negende of tiende dag na de geboorte, als de moeder het kraambed had verlaten en een bad had genomen, op een feestelijk moment de naam te geven. Misschien hebben we te maken met een gebruik dat ooit heeft bestaan in de Bronstijd, wie zal het zeggen?
Wat we wel kunnen zeggen: de verspreiding van tweestammigheid in vrijwel alle Indo-Europese talen bewijst dat het verschijnsel teruggaat tot de Proto-Indo-Europese wereld, die we dateren in het Chalcolithicum. En dat bewijst weer dat tweestammigheid ook heeft bestaan in de tussenliggende Bronstijd. Wie een leuke Bronstijdnaam wil verzinnen, kan dus terecht bij Volkswinnaar, Waarheidlievend, Hondskoning en Godsgeschenk.
Dit artikel verscheen eerder op Mainzer Beobachter
Maarten van der Meer zegt
Volgens mij kun je niet zonder meer zeggen dat Cunorix “hondskoning” en Artakama “waarheidslievend” betekent omdat in Indo-Europese namen al vroeg een vernoemingselement is geslopen. Samenstellende delen werden dan ongeacht de betekenis overgenomen uit de namen van te vernoemen personen. Dit resulteerde in betekenisloze samenstellingen – in de zin dat de eventuelee betekenis die je erin kunt lezen door de naamgever nooit zo bedoeld is. Nog later werden namen in hun geheel overgenomen. Zo doen we het tegenwoordig nog steeds.
Aristophanes grapte in “Wolken” al over de onzinnige naam Pheidippides (‘zoon van een zuinig paard’), ontstaan als compromis tussen de moeder, die iets met hippos ‘paard’ wilde (en dus van de betekenis uitging), en de vader, die wilde vernoemen naar zijn vader Pheidon. De naam Pheidippides bestond echt: de eerste marathonloper heette zo.
Maar misschien was dat in de tijd van de Cunorix en Artakama nog anders.
Wouter Steenbeek zegt
Ik denk dat de waarheid in het midden ligt. Je ziet inderdaad in veel dochtertalen namen waarin twee standaardelementen aan elkaar worden geplakt, zonder dat er veel zinnigs van te maken valt. Wilhelm bijvoorbeeld is letterlijk “wil-helm”. Maar mijn eigen naam laat zich reconstrueren als *Walta-harjiz, en daar kun je heel goed “aanvoerder van het leger” van maken. Het lijkt er dus op dat het inderdaad vooral om de losse twee delen ging, maar dat een coherente betekenis wel op prijs werd gesteld. Anders was er voor Aristophanes (“schijnbaar de beste”?) ook geen reden geweest om met een ‘onzinnige’ naam als Pheidippides te spotten.