Vaak gebruik ik het woord “hoen” niet. ’s Morgens voer ik “de kippen” of in het Fries “de hinnen”. Als het woord “hoen” al eens ter tafel komt, dan is het meestal in een samenstelling als “korhoen”, “dwerghoen”, “mesthoen” of “leghoen”.
Die samenstellingen zijn voor mij duidelijk het-woorden. “De korhoen” klinkt me raar in de oren. Vermoedelijk daarom zou ik ook “het hoen” zeggen. Ik was dan ook wat verbaasd toen m’n vrouw laatst zei dat voor haar alleen “de hoen” goed klonk. Ze zegt ook “de korhoen”. Voor haar klinkt “het korhoen” naar vogelaarsjargon.
Iets vergelijkbaars geldt voor “ree”. Dat is voor de meeste Nederlandstaligen een de-woord, maar jagers zeggen “het ree”.
Het Groene Boekje, de onlineversie van Van Dale en het WNT zijn het er allemaal over eens dat “hoen” uitsluitend als onzijdig woord voorkomt. Zoek je in de DBNL op “dit hoen” en “dat hoen”, dan krijg je een rijtje treffers, terwijl de zoekopdrachten “deze hoen” en “die hoen” niets relevants opleveren.
Googel je echter op “de hoen”, dan zie je dat die woordgroep wel degelijk wordt gebruikt in het moderne Nederlands, ook in teksten die oorspronkelijk Nederlandstalig aandoen. De eerste treffer is zelfs www.welklidwoord.nl, blijkbaar een website voor mensen die twijfelen over het geslacht van woorden. Volgens die site zou “hoen” uitsluitend als de-woord voorkomen.
De relatieve zeldzaamheid van “hoen”, dat beconcurreerd wordt door het veel gebruikelijker synoniem “kip”, zal er wel voor zorgen dat er onzekerheid bestaat over het geslacht van het woord. Het zal ook niet helpen dat de kennis van het Duits in Nederland afneemt. Het in die taal heel gebruikelijke “das Huhn” had immers anders een terugkerende herinnering aan het onzijdige geslacht van “hoen” gevormd.
Ward zegt
Bijzonderder dan het lidwoord van “hoen” vind ik de vorm “hoender”, die steeds vaker opduikt in bijvoorbeeld restaurants. Die terugvorming van het onregelmatige meervoud “hoenderen” (dat enkel bij onzijdige woorden zoals “lammeren” en “liederen” voorkomt, het is dus ook “het hoen”) wijst erop dat sommige mensen geen beeld meer hebben van de grondvorm “hoen”. Dan is het lidwoord ook gissen.
Albert Oosterhof zegt
En behalve ‘de/het ree’ is er in jachttaal ook nog ‘het haas’ in plaats van het gebruikelijke ‘de haas’.
leon2009vdb zegt
Dat ‘het korhoen’ vogelaarsjargon zou zijn kan ik niet bevestigen; als vogelaar heb je het bijna nooit over korhoenders, doordat ze zo zeldzaam zijn dat je ze als uitgestorven kunt beschouwen (een enkele populatie wordt nog in stand gehouden door die aan te vullen met ‘allochtone’ vogels, meestal uit Zweden, meen ik). Wat ik wel waarneem is, dat juist vogelaars bijna altijd over ‘de waterhoen’ spreken. Voor mij klinkt dat net zo vreemd als ‘de korhoen’ voor Henk.
Jagers houden misschien vast (dat is mijn veronderstelling) aan het oorspronkelijk geslacht van de woorden ree en haas. Ik vermoed namelijk analogie met hoe het bij dieren als paard, rund en schaap nog steeds is. De naam van de soort is neutraal: HET paard/rund/schaap/varken; die van het vrouwelijk of mannelijk dier vrouwelijk/mannelijk, dus een de-woord: de merrie-hengst/koe-stier/ram-ooi/beer-zeug. Voor ree (geit en bok) en haas (moer en rammelaar) hebben we ook aparte woorden om het ‘geslachtelijke’ dier aan te duiden.
Voor de jongen van de genoemde gehouden dieren: veulen, kalf, lam, is het lidwoord ook ‘het’. Dat geldt ook weer bij hoenders: het kuiken. Het gaat daarbij wel steeds om (de traditionele) boerderijdieren. Voor ree en haas geldt dat niet. Met bijv. DE hond (waarvoor we wel ook een apart vrouwelijk en mannelijk woord kennen: teef en reu) is het anders gesteld. Ook voor andere wilde dieren lijkt de het-de-verhouding niet te op te gaan. DE vos bijv. kennen we ook als gesplitst in mannelijke en vrouwelijke dieren, rekel en moer.
Maarten van der Meer zegt
Het is voor mij “de waterhoen” met als meervoud “waterhoenen”. Vogelbescherming.nl schrijft in hetzelfde artikel zowel “het waterhoen” als “de waterhoen”.
leon2009vdb zegt
Hierdoor aangespoord om over het meervoud van de/het waterhoen na te denken, realiseer ik me dat voor mij het meervoud van waterhoen steevast ‘waterhoentjes’ luidt. We zouden er misschien goed aan doen om als enkelvoud ‘waterhoentje’ te accepteren, dan zijn we direct van het de/het-probleem af. Ik neem tenminste aan dat iedereen de dimunitief als een het-woord ziet.
We zouden wel in aanvaring komen met de commissie die verantwoordelijk is gesteld voor het vaststellen van de officiële vogelnamen. Die heeft er blijk van gegeven een grote afkeer te hebben van verkleinvormen. Dat leidde ertoe dat er een tijdje zulke gedrochtelijke namen in de vogelliteratuur rondgingen als ‘paap’, en ‘bok’, in plaats van paapje en bokje (de ene een soort tapuit, de andere een kleine snip). Gelukkig is dat in een volgende ronde teruggedraaid, maar niet voor bijvoorbeeld het sijsje en de goudhaantjes. Zelfs de kleinste Europese vogelTJES goudhaantje en vuurgoudhaantje moeten nu officieel worden gemeld als goudhaan en vuurgoudhaan. Er is trouwens, naast het formaat van vogels, ook nog zoiets als affectie of affiniteit die zich laat uitdrukken met de dimunitief-vorm, waarom we ook liever van bijvoorbeeld roodborstje en winterkoninkje spreken dan het op het officiële roodborst en winterkoning te houden. Of wat te denken van de bladkoning, een nauwelijks groter beestje dan de beide goudhaantjes? Ik zou liever eens een bladkoninkje zien.
Voor ‘waterhoentje’ opteren zou tevens verantwoorden dat we het over een kleinere vogel hebben dan een kip (of zelfs een krielkip) én dat het om een vogel gaat die helemaal geen echte kip is. Een goudhaan is ook geen haan. Afijn, het mag duidelijk zijn, ik heb bepaald niet zo’n last van verkleinvorm-allergie als de vogelnamencommissie.
Maarten van der Meer zegt
Ik weet niet wat de overweging is geweest bij het afschaffen van verkleinvormen in vogelnamen, maar ben het met je eens dat men onnodig heeft ingegrepen in algemeen ingeburgerde namen.
In een enkel geval is er betekenisverschil: een stormvogel (Procellariidae) is iets anders dan een stormvogeltje (Hydrobatidae). De naamswijzigingen wekken hier verwarring, want als een winterkoning hetzelfde is als een winterkoninkje, waarom is een stormvogel dan niet hetzelfde als een stormvogeltje? Ze hadden er volgens mij beter af kunnen blijven. Maar dat geldt wat mij betreft ook voor waterhoen: is onzekerheid over geslacht en meervoud werkelijk reden genoeg om de naam te veranderen in waterhoentje? Wat mij betreft niet.
Terzijde: Is sijs/sijsje wel vergelijkbaar met de rest? Dit is anekdotisch, maar ik weet zeker dat mijn vader, schrijver van de “Atlas van broedvogels tussen Katwijk en Scheveningen”, sijs en barmsijs zei, maar ook winterkoninkje, goudhaantje, vuurgoudhaantje en paapje.
leon2009vdb zegt
Als het wordt gedoogd nog één reactie dan. De suggestie over het waterhoentje is maar half serieus bedoeld. Ik begrijp bijv. heus wel dat je dan ook iets moet met de soorten klein en kleinst waterhoen. Maar zo raken we steeds dieper in de ornithologische materie verzeild en gaan de linguïsten hier misschien steeds meer afhaken.
Wat betreft stormvogel en stormvogeltje: er is geen soort stormvogel die alleen maar stormvogel heet, maar altijd met een epitheton, bijv. noordse stormvogel. Grappig genoeg kun je zeggen, dat ook een stormvogeltje een stormvogel is, namelijk van de orde der stormvogels (o.a. ook samen met albatrossen). En over het sijsje, dat is eerder een geval à la roodborst en winterkoning; beide laatste komen ook al veel langer zonder diminutief voor in ‘de literatuur’ dan sinds de naamswijzigingen van paapje en bokje naar paap en bok.
Philip zegt
Afrikaans:
Enkelvoud = hoender
Meervoud = hoenders