Het Rekselaar is het gebied ten noorden van Genderen. Soms is het ‘de’ Rekselaar, soms ‘het’ Rekselaar. Dit inconsistente lidwoord-gebruik is te zien als een teken dat mensen niet weten waar de naam voor staat of vandaan komt. Hieronder volgt een poging de naam te verklaren.
Het Rekselaar op de kadastrale kaart van Genderen van 1832. De smalle percelen ten westen van de Lange Pad duiden op een nat gebied.
Oude vermeldingen
Wim Braams heeft in zijn monnikenwerkstuk ‘ Oude Topografische Elementen in het Land van Heusden en Altena’ (Heusden 2000) oude vermeldingen van veldnamen opgespoord. Wij citeren:
– de Rixtelaar, 1438 (Kort, 1999, nr 87)
– de Ricxelair, 1450 (Van Schilfgaarde, 1926, r. 102)
– den gendener Rytslach, 1514 (R.A.Gelderland, arch. Huis Soelen, nr. 3)
– het Rekselaar, 1533 (Van Schilfgaarde, 1926, nr. 113)
– Rijpelaer, 1580 (in de Rijpelaer aan de Brede stege op ten Westwal; Van der Velden, 1987, p. 78)
We zien dat de eerste lettergreep, in dit geval tevens het eerste woord, variaite vertoont. De oudste vermeldingen luiden ric.
Ric in Rixtel en Rijkel?
Het woord ‘Ric’ oogt hetzelfde woord waarmee de plaats Rixtel begint. Die plaatsnaam is door Van Berkel en Samplonius onderzocht. Op de Etymologiebank lezen we het volgende.
Rixtel (Laarbeek, NB)
1179 kopie 13e eeuw Ricstelle1, 1182 kopie 13e eeuw Rixstelle1, 1173 -eind 13e eeuw Ricstel2, 1202 Rikestelle3, 1249 Rixtelle4, 1312-1350 Rixtele, Rixstel5, 1773 Rixtel6; Samenstelling van stelle ‘stal, veilige verblijfplaats’ met een moeilijk te duiden eerste deel, misschien rîc ‘rijk, machtig’, dan wel ric ‘smalle strook, pad’7. In vergelijking met → Boxtel, waarin buk ‘reebok’, denkt men aan rekke, rikke ‘reegeit’, maar de varianten van dit woord zijn pas laat (na 1700) overgeleverd.
Lit. 1Künzel e.a. 1989 301, 2Idem 302, 3Gysseling 1960 845, 4NGN 2 (1892) 28, 5Galesloot 1865 2, 82, 6krt Sepp 7, 7Künzel e.a. 1989 302.
In de plaatsnaam Rixtel zien zij dus het woord ric terug. Dat betekent óf ‘machtig, rijk’, óf ‘smalle strook, pad’, aldus R.E. Künzel in zijn Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200 uit 1989. Een snelle navraag bij historici die bekend zijn met de geschiedenis van het Peeldorp gaf aan dat zij geen weet hebben van een smalle droge strook of pad bij Rixtel. Daarom zal men daar eerder moeten denken aan een rijkere verblijfplaats. Net als mogelijk bij het Limburgse Rijkel (Rickel in 1444). We komen nog op het woord ‘ric’ in combinatie met het woord ‘Rijp’ uit 1588 terug.
Van de Peel en Limburg nu terug naar Genderen
Nu valt niet in te zien hoe in het tot in de 20e eeuw natte Rekselaargebied (blijkens de later te analyseren naam Rytslag: smalle percelen natte moerasplantenland) rijkdom en macht aan de orde kan zijn geweest. Maar een pad over een langs de oever van een nat gebied, zie bovenstaande kadasterkaart, is er bij Genderen wel! Het gebied grenst aan, wordt ontsloten vanaf de Lange Pad.
Sectiekaart kadaster 1832: smalle percelen in het centrum van het Rekselaar, met ontsluiting vanaf de Lange Pad.
De Lange Pad
De Lange Pad is tegenwoordig een weg vanuit Genderen naar het noorden. We zien op de kaart uit 1925 dat het pad ten noorden van het Rekselaar weinig meer voorstelt.
De Lange Pad in 1925 (Topotijdreis)
De Lange Pad: men gebruikt hier in het dialect het lidwoord ‘de’ in plaats van ‘het’. Vroeger liep dit pad naar het noorden toe. Dat het geen ‘weg’ doch slechts een pad was valt goed te verklaren. Er waren weinig redenen om de Lange Pad over de gehele afstand te belopen of met paard te berijden. De Lange Pad zal, zeker verder van het dorp af, een smalle groene strook geweest zijn, waar karrewielen, paardenhoeven en mensenvoeten het gras in de sporen beletten hoog te groeien. De term ‘pad’ paste hier dus beter dan ‘weg’.
Overigens is het goed mogelijk dat de Lange Pad een Romeinse verbinding als voorloper had. De hogere gronden waren als Romeinse cultuurgrond in gebruik, vlak ten noordoosten van de Lange Pad ligt een Romeins grafveld. Onbekend is of na het vertrek van de Romeinen Genderen onbewoond raakte. In ieder geval zijn er Merovingische en Karolingische vondsten, dus lang heeft een eventuele onbewoonde tijd niet geduurd.
De term ‘Rijp’ uit 1588 en ‘Ric’
Het woord ‘Rijp’ kent meerdere betekenissen. In het noordoosten van het land staat het woord voor een stenen voetpad, maar hier, in het rivierengebied, staat het woord meer algemeen voor ‘rand of oever’. Men zie de Etymologiebank over deze geografische naam. In de historische woordenboeken vindt men een link met het Oudnederlandse rīpa ‘strook land, meestal langs het water. In het Oudnederlands alleen in toponiemen aangetroffen.’ De Rijplaar is dan in Genderen de smalle oeverstrook langs het moeras. Rijp en Ric hebben in Genderen ongeveer dezelfde betekenis. Een smalle strook oever, met – dat is logisch langs een moeras – een pad.
Den gendener Rytslach uit 1514
In de benaming ‘Rytslach’ herkennen we twee bekende woorden uit de natte wereld. Het woord rijt staat niet alleen voor een afwateringssloot of beek, maar ook voor een moerasplant. Het is meer bekend onder de benaming paardestaart of brekebeen. Het is een breekbare plant met een holle stengel die wel een meter hoog kan worden. De natte klei is zijn groeigebied. De Latijnse naam is Equisetum limosum, maar in het Zuid-Hollandse is de naam rijt gebruikelijk. Dit Genderse gebied hoorde in de middeleeuwen al vlot bij Zuid-Holland. Enige kilometers noordwestelijker treffen we een Rijtwetering aan; het woord rijt wordt in deze contreien dus logischerwijs niet als naam voor een watergang, maar als naam voor een waterplant gebruikt.
In het tweede lid slach herkennen we de aanduiding voor slagen: smalle percelen in een drassig gebied. De Rytslach (de meervouds-en ontbreekt in het dialect) betekent dus de smalle percelen met brekebeen.
De term ‘Laar’ in Rekselaar
Tegenwoordig betekent laar meestal ‘open plek in het bos’. Maar de Hoge en Lage Laar waren omkade weilanden in tot 1700 nog onbedijkte Biesboschachtige gebieden. En ook bij de Genderse Laar is een open plek in het bos niet goed denkbaar. De omliggende hogere gronden waren al in de Romeinse tijd in cultuur gebracht, de Laar is het laatst ontgonnen gebied bij Genderen omdat het te nat was voor vroege ontginning. In Rekselaar moeten we dan ook denken aan de Oudnederlandse betekenis van laar, ‘bosachtig moeras’, en het Middelnederlandse ‘open veld, broekweiland’. Voor de ontginning in de 11e of 12e eeuw zal het gebied bij Genderen moeras met bijv. elzen geweest zijn. Pas daarna maken vele slootjes en de grote afwateringssloot de Ulvert (Dulvoert in 1406 (Van Bavel, 1972, r. 308). In de naam Dulvoert betekent dul ‘lisdodde’; voort betekent hier doorgang, ofwel sloot. Voort heeft hier min of meer de betekenis van het woord Voort in Zandvoort: daar is dat een doorgang door de duinen naar zee, hier is dat een doorgang door het lisdoddemoeras naar de oeverwal bij de Maas. Men zie in de historische woordenboeken op internet het woord Voorde I, onder de derde betekenis.
Huidige naam in dialect
Een senior-inwoner uit Genderen zei naar aanleiding van de analyse van de veldnaam Rekselaar: Het gebied de Treksler. Toch opvallend dat na eeuwen de naam door-evolueert. Van Rixtelaar naar Treksler. Het landschap en het grondgebruik ontwikkelde zich. En de taal ook.
Alles in ogenschouw nemend is een moeras of drassig open gebied naast een smalle strook en of een pad de vrijwel zekere naamsverklaring voor het Rekselaar. De naam Rijpelaar duidt op een oever langs het moeras. De namen Rytslach, en Dulvoert wijzen, evenals het genoemde Laar, op een kletsnat moerasgebied.
Laat een reactie achter