Een lezer schreef me: “Ik zie dat Van Dale het trefwoord klabanus ‘mannelijk geslachtsdeel’ in oktober 2008 heeft toegevoegd. Waar komt dit woord vandaan?” Een intrigerende vraag. Hieronder mijn antwoord.
Iets groots
Mijn eerste opwelling was dat klabanus wel een Bargoens woord zou zijn, vergelijkbaar met even welluidende namen als tampeloeres en slamassel. Maar in geen van mijn omvangrijke Bargoense bestanden was het woord te vinden. Wel is klabanus opgenomen in dialectwoordenboeken, en dan met name in oostelijke: het Woordenboek van het Deventer dialect van H.J. Baalen uit 1986 vermeldt klabanus voor ‘iets dat groot of plomp is’, en hetzelfde is te lezen in het Nieuw Sallands Woordenboek uit 1995. Volgens het Woordenboek van de Overijsselse Dialecten (2009) gebruikt men in Olst klabanus voor ‘een grote man’, terwijl dit woord volgens het Woordenboek van de Gelderse Dialecten in het Veluwse Apeldoorn staat voor ‘een grote vrouw’.
Kennelijk duidde het woord aanvankelijk iets groots aan, een joekel. Je kunt je gemakkelijk voorstellen hoe het woord vervolgens in stoere mannentaal de huidige metaforische betekenis kreeg.
Boerderijnaam
Klabanus blijkt bovendien al lange tijd gebruikt te worden als naam voor een huis of boerderij. In de Namenlijst huizengroepen in Nederland van G. Rapp uit 1925 is Klabanus de naam voor een huizengroep in Apeldoorn, waar het woord, zoals we net zagen, ook gebruikt wordt voor een grote vrouw. De naam blijkt al in 1885 verwondering te hebben gewekt, want in jaargang 35 van het tijdschrift De Navorscher wordt op p. 204 de vraag gesteld:
Klabanus – als huizing [woning] tusschen Voorst en Beekbergen (Veluwe) vermeld op Mr. I. A. Nijhoff’s Kaart v. Geld. 1859, wordt in Tegenw. Staat v. Geld. ao 1741 verzwegen. Is ze van jongeren datum? Daartoe klinkt echter de naam te vreemd. Wat weet men ook van dezen? Passen hier als analogieën Klabo (Noorwegen), Clabeck of Clabbeek (Z.-Brabant), Klapay (Boheme), Clapp (O.-Indisch eilandje), Klappen (Zweedsch dito), Cleppe (Henegouwen), Cleppé (Frankr.)? Ook Cleef (Clive, Clyve)?
De vragensteller blijft het antwoord schuldig, en de suggesties lijken willekeurig bij elkaar geharkt. De naam Klabanus leeft momenteel nog voort in de benamingen Clabanusweg (gemeente Voorst) en Klabanusbrug (een ophaalbrug in de Voorsterweg over het Apeldoorns kanaal). Grappenmakers op internet melden dat die namen verwijzen “naar Anton Klabanus (geboren in 1825), de grondlegger van de porno-industrie”. Ieder bewijs voor zijn bestaan ontbreekt echter, en hoewel pornografie al zo oud is als de mensheid, is de porno-industrie een recent verschijnsel. Een andere suggestie op internet, dat Klabanusbrug een verbastering zou zijn van klapbrug, moet eveneens naar het rijk der fabelen worden verwezen, want de oudste vorm was clabanus en niet klap.
Ongetwijfeld zijn de Clabanusweg en Klabanusbrug vernoemd naar de oude negentiende-eeuwse woning Klabanus, en heeft die zijn naam te danken aan zijn opvallende grootte. Waarmee de herkomst van klabanus nog steeds niet is verklaard.
Iets kleins
Ton den Boon vermeldt in De taal der liefde uit 2017:
“klabanus (informeel) metafoor voor het mannelijk geslachtsdeel, penis; klabanus is een variant van klabouter, dat op zijn beurt een bijvorm is van kabouter; letterlijk wordt de penis dus voorgesteld als een klein mannetje.”
Het klopt dat klabouter(mannetje) in verschillende dialecten een variant is van kabouter(mannetje). Maar de veronderstelling dat klabanus van dit woord zou zijn afgeleid, loopt stuk op het betekenisverschil: de oorspronkelijke betekenis van klabanus was immers iets groots, en niet iets kleins.
Kabanes
Nu vermelden de dialectwoordenboeken ook een ánder woord voor ‘joekel’, namelijk kabanes. Het feit dat dit erg lijkt op klabanus biedt nieuwe aanknopingspunten. Kabanes komt al voor in het Woordenboekje van het Deventersch Dialect van Draaijer uit 1936, met als betekenisomschrijving ‘iets dat groot en plomp is’, en als voorbeeldzin: “Wat kabánes van ’n hü̂s!” Die zin laat zien dat de klabanus-huisnaam hierboven inderdaad verwijst naar de omvang van de woning.
Kabanes komt niet alleen in het Deventers voor maar ook in het Limburgs. Zo vermeldt het Thoears Woeardebook (Woordenboek van Thorn) uit 2012: “kebanes, zeer groot exemplaar, ook persoon. Ich vóng mich toch eine kebanes van eine snook [snoek], zèk!” Frans Debrabandere noemt in zijn Limburgs etymologisch woordenboek uit 2011 het Heerlense kabènes‘joekel’, maar is onzeker over de herkomst van dit woord.
Het is altijd nuttig bij oostelijke woorden even over de Duitse grens te kijken. Dan blijkt dat in Duitse dialecten Kabänes bestaat. Het woord is opgenomen in het Rheinisches Wörterbuch uit 1938, en staat voor iets diks of groots, opmerkelijks in zijn soort, een prachtexemplaar. Het wordt gezegd van mensen, dieren en zaken, zoals van een aardappel, een stuk ham, een stok, steen of boom. Tegenwoordig is het met name bekend als naam voor Keulse kruidenlikeur. Adam Wrede leidt Kabänes in zijn Neuer kölnischer Sprachschatz (1956-1958) af van Kabaß, een vissersterm voor een dikke karper of snoek – dat komt overeen met het voorbeeld uit het Thorns. Ik veronderstel dat dit een overdrachtelijk gebruik is van Kabaß ‘rieten mand’ (ontleend aan het Franse cabas), vergelijkbaar met een uitdrukking als veel in zijn mars hebben (waarin mars staat voor ‘mand, korf’).
Een alternatieve verklaring van Wrede is dat Kabänes zou zijn afgeleid van de familienaam Cabanis, die midden negentiende eeuw in Keulen zou hebben bestaan; de veronderstelling is dan dat een lid van die familie opvallend groot zou zijn geweest. Maar over een Keulse familie met die naam is verder niets te vinden, wat deze verklaring onwaarschijnlijk maakt.
Het Duitse dialectwoord Kabanes zal door Oost-Nederlandse dialecten zijn geleend. Daarbij is in sommige dialecten een l ingevoegd: klabanus. Dat kwam in de beginklank ka– wel vaker voor, zo bleek al bij klabouter, en vergelijk ook de oude Nederlandse naam klabot van Frans cabot ‘donderpad’.
Overigens kent het Nederlands een homoniem kabanes met de betekenissen ‘krot’ en ‘herrie’. Dat heeft niets met het Duitse woord te maken: dit homonieme woord is begin achttiende eeuw ontleend aan het Franse cabane ‘krot’. Vervolgens is de betekenis in het Bargoens verschoven naar ‘herrie’, zoals ook gebeurd is bij het woord keet.
Standaardnederlands
Hiermee is de vraag van de brievenschrijver beantwoord: klabanus was oorspronkelijk een dialectwoord voor ‘iets groots’ en is ontleend aan het Duitse Kabanes. Blijft nog één vraag over: hoe is dit dialectwoord in het Standaardnederlands terecht gekomen als een van de vele eufemistische benamingen voor het mannelijke geslachtsdeel? Dat is in ieder geval recent gebeurd: vóór de 21e eeuw is het woord in die betekenis niet aangetroffen. Ik vermoed dat het woord bekend is geworden dankzij de theatervoorstelling ‘De LULverhalen’, die vanaf januari 2013 werd opgevoerd als tegenhanger van ‘De Vagina Monologen’. In die voorstelling is klabanus een van de vele naamsvarianten, en het is misschien geen toeval dat initiatiefnemer Howard Komproe in zijn jeugd enige tijd in het Veluwse Hoenderloo heeft gewoond: wie weet heeft hij het woord daar in de oorspronkelijke betekenis ‘joekel’ opgepikt.
Jos Joosten zegt
Ik heb het woord ‘klabanus’ voor het eerst ooit gelezen op het weblog ‘GeenStijl’. Via Google-periode zoeken, stel ik vast dat het daar voor het eerst opduikt in een comment van een ‘reaguurder’ die zich Lahav 433 noemt, op 7 mei 2008. Datzelfde jaar wordt het nog 15 keer gebruikt in comments en in teksten van de redactie. Het is dus in elk geval ouder dan de ‘LULverhalen’.