De Schotse ontdekkingsreiziger John Kirk stuurde rond 1880 uit Zanzibar een wardiaanse kist met planten naar Kew Gardens in Londen. Daar kwamen uit onder een kweektafel gegooide Zanzibarse aarde zaailingen op, die met hun scharlakenrode bloemen de aandacht trokken. De directeur van Kew, Joseph Hooker, beschreef de planten in 1882 als nieuwe soort onder de naam Impatiens sultani, een eerbetoon aan de ‘distinguished potentate’ Barghash bin Said, sultan van Zanzibar.
Wij kennen deze soort – sinds de jaren zeventig Impatiens walleriana genoemd – onder de minder verheven naam vlijtig liesje.
Lui liesje
Het makkelijk te vermeerderen liesje vond snel haar weg naar Nederland. Al in 1884 prees een kweker in Alkmaar Impatiens sultani aan om haar ‘fraaie helder karmijn rozeroode bloem’. De naam vlijtig liesje deed echter pas negentien jaar later zijn intrede.
Op 17 juli 1903 verscheen in het tuinbouwtijdschrift Floralia een artikel van een zekere G.K. over twee Duitse plantennamen: fleißiges Lieschen en faules Lieschen, vertaald als ‘vlijtig liesje’ en ‘lui liesje’. Het vlijtige liesje (Impatiens sultani) werd ‘in den Duitschen volksmond’ – kennelijk nog niet in de Nederlandse – zo genoemd ‘omdat zij den geheelen zomer en den winter onvermoeid doorbloeit’. Het luie liesje (rood guichelheil, Anagallis arvensis subsp. arvensis) was minder uitbundig: zij opende zelfs midden in de zomer haar bloemen pas om acht uur ’s morgens en sloot ze al om vier uur ’s middags.
In 1916 komen we vlijtig liesje opnieuw tegen in Floralia. Het blad schreef als antwoord op een lezersvraag: ‘Uw plantje is de Impatiens Sultani. In den volksmond wordt het ook wel “Vlijtig Liesje” geheeten.’ In 1929 bleek dat dit ook echt zo was: een lezeres van Onze Tuinen vroeg in dat jaar om tips over de verzorging van ‘mijn “Vlijtig Liesje”‘, waaruit blijkt dat de naam niet alleen werd gebruikt door redacteuren van tuinbladen, maar ook door hun lezers.
Onoorbaar liesje
Het jaar daarop kreeg een andere lezer in de vragenrubriek van de Haagsche Courant een veeg uit de pan: ‘De naam door u aan het plantje gegeven is niet erg oirbaar. Wij noemen ze wel “Vlijtig Liesje”, omdat ze zoo volop en gewillig bloeit. De naam is echter Waterbalsamine.’
De schijnheilige verontwaardiging van de Haagsche Courant roept wel de vraag op waar dat gewillige liesje eigenlijk zo druk mee was. De krant meende, net als Floralia, met bloeien, maar De Katholieke Illustratie gaf in 1934 een andere verklaring: ‘Aardiger en toepasselijker naam dan “vlijtig liesje” had men welhaast niet kunnen bedenken voor deze plant, die we bij wijze van spreken, ’s zomers “zien” groeien.’ Ook P.A.F. van Veen en Nicoline van der Sijs betrekken de naam in hun Etymologisch woordenboek (1997) op de snelle groei.
Flietige Liese
Misschien moeten we bij het Duits te rade gaan, want daar komt de naam kennelijk vandaan.
Uit de oudste vermelding van de plantennaam fleißiges Lieschen die ik heb gevonden – een verhaal van Elisabeth Siewert uit 1893 – is niets op te maken. De tweede vermelding is wel interessant: Die dateert van twee maanden vóór het artikel over het vlijtige en het luie liesje in Floralia en zal daar wel de aanleiding voor zijn geweest. Het tijdschrift Gartenflora berichtte op 15 mei 1903 over een tuinbouwbijeenkomst waar een aantal interessante planten waren vertoond, waaronder de Kaapse malva (Anisodontea capensis), die bekendstond als fleißige Liese. De Berlijnse bloemenhandelaar Walter Tscheuke had daarbij opgemerkt dat de naam fleißiges Lieschen in Woltersdorf werd gebruikt voor Impatiens sultani.
De Kaapse malva was een maand eerder ook ter sprake gekomen in Möller’s Deutsche Gärtner-Zeitung. Wilhelm Kliem schreef op 11 april 1903 dat deze dankbare kamerplant een van de lievelingsplanten was geweest van de bekende Nederduitse dichter Fritz Reuter (1810-1874), die haar ‘vanwege haar onophoudelijke bloei’ volkomen terecht flietige Liese had gedoopt. In 1909 wees ook de Praktische Ratgeber im Obst- und Gartenbau Reuter aan als bedenker van de naam fleißige Liese, die volgens dit blad oorspronkelijk verwees naar de Kaapse malva, maar inmiddels ook werd gebruikt voor de lorrainebegonia (Begonia ‘Gloire de Lorraine’) en Impatiens sultani. Het lijkt er dus op dat we de naam vlijtig liesje te danken hebben aan Fritz Reuter. Ik neem aan dat flietige Liese voorkomt in een van zijn verhalen of gedichten, maar ik kan daar online niets over terugvinden.
Andere liesjes
Als we Kliem mogen geloven verwees de naam flietige Liese dus oorspronkelijk naar de bloei – en niet naar de groei. Ook bij drie andere soorten die ooit vlijtig liesje werden genoemd is de bloei het naamgevingsmotief:
Volgens Will-Erich Peuckert (Schlesische Volkskunde, 1928) werd in Silezië met fleißiges Lieschen de waterbegonia bedoeld, een soort met de veelzeggende Latijnse naam Begonia semperflorens (‘altijdbloeiende begonia’).
Vrij Nederland berichtte in 1951 over bitterblad (Exacum affine), dat in het Duits blaues fleißiges Lieschen heette: ‘Mooie planten zijn omstreeks deze tijd overdekt met de kleine blauwe bloempjes, die voortdurend nieuw worden gevormd. De naam Vlijtig Liesje is dus werkelijk zo gek nog niet.’
En tot slot een Nederlands voorbeeld – het enige waarin de naam in het Nederlands voor een andere soort wordt gebruikt dan Impatiens walleriana: een lezeres van Onze Tuinen schreef in 1925 over de ster-van-bethlehem (Campanula isophylla), die zij kende als Vlijtige Lize: ‘elke zomer waren het prachtplanten met honderden bloemen, van af Juli tot November in bloei.’
Daar kan het luie liesje nog wat van leren.
Laat een reactie achter