Tekstportret Jacomine Nortier
In de serie Tekstportretten laat Jan Renkema iemand poseren in zijn tekstatelier, ter gelegenheid van een bijzondere aanleiding. Onlangs nam Jacomine Nortier afscheid van de Universiteit van Utrecht. Van 1992 tot 2024 doceerde zij daar en deed ze onderzoek naar sociolinguïstiek, taalcontact, meertaligheid en NT2.
Een paar maanden geleden ben ik begonnen met lessen op de viola da gamba. Ik kreeg bij vioolspelen last van mijn kaak door een verkeerde houding. Ik heb les van een professionele gambaspeler uit de buurt, die ik via contacten in de wijk heb gevonden.
Mijn leven begon met muziek. Mijn vader kon prachtig pianospelen. Dan zat ik bij hem op schoot en sloeg met mijn knuistjes op de toetsen. En ik sloeg de pagina’s om maar ik had niet door dat hij dat niet zag, hij was slechtziend. Ik weet nog dat ik op de kleuterschool kwam en diep teleurgesteld was dat er geen orkest was. Op mijn zevende kreeg ik al twee uur per week solfège. Dat ging er heel streng aan toe, maar ik had aanleg. Je kunt me nu nog wakker maken voor een verminderde kwint. Op mijn negende viool. Veel en intensief les. Ik hoor nog de dirigent van het muziekschoolorkest op zijn Limburgs zeggen – mijn vader was toen dominee in Heerlen – “Jongens, jullie moeten spelen alsof de engel Gabriël aan je verschijnt en niet alsof je de mussen uit de achtertuintje aan het verjagen bent!” Ik kwam toen ik op het gymnasium zat in een voorbereidend klasje voor het conservatorium. Toen ik in de vijfde zat – al op jonge leeftijd, want ik had een klas overgeslagen – zag ik wat ik allemaal moest gaan missen om mijn eindexamen te halen – vioolspelen, paardrijden, enz. Het spieken dat ik tot die tijd naar hartenlust had gedaan kon immers niet meer. Toen heb ik op eigen verzoek het jaar overgedaan. Ik was denk ik wel een vervelende scholier. Alleen Grieks vond ik leuk. Later heb ik me goed kunnen inleven in ongeïnteresseerde studenten.
Nu zing ik in twee koren. Maar ik kan alleen van blad zingen als ik met mijn vingers meespeel. Maar goed, we hadden het over mijn viola da gamba. Ga ik dat nog leren? Ik hoop het wel. En verder sport ik vijf keer per week voor mijn conditie en om soepel te blijven. Ik ben echt een bergsportfanaat – niet aan een touw tegen een rots op hoor, maar wandelend of (soms ook aan een touw) met stijgijzers in de sneeuw. Ik hoop dat nog lang te blijven doen. En nu ook kleinkinderen! Mijn kleinzoon vindt het zogenaamd-ouderwetse Pinkeltje prachtig. En het kan nog best, hoor. Als ik voorlees maak ik ervan dat Pinkeltje thee inschonk en Pinkelotje aan het zagen was, en verander ik het woord ‘negers’ in het werelddeel waar Pinkeltjesland ligt (Afrika) in ‘andere mensen’.
Ik ging studeren in Utrecht. Ik kom uit een weliswaar sterk sociaal-maatschappelijk geëngageerde familie maar wel met generaties studentencorpsleden. Ik ging het anders doen. Dat werd een activistisch-linkse studentenvereniging, met naast het serieuze werk ook veel vrolijkheid. Naast mijn muziek moest ik toch ook wel wat leuks achter de hand hebben. Scandinavische talen, dat leek me wel wat. Het werd steeds méér taal en ik koos ervoor het conservatorium te laten vallen. Ik ging, lekker goedkoop, vanwege de taal naar een internationaal werkkamp in Denemarken, mee bouwen aan een idealistische volkshogeschool (‘højskole’) voor mensen aan de onderkant van de samenleving die daar konden leren hoe ze hun situatie konden begrijpen en verbeteren, en ik leerde er uitstekend Deens. Toen ik terugkwam zei mijn docent: Du taler proletarisk dansk! (‘Je spreekt proletarisch Deens!’)
In de studie was er veel aandacht voor letterkunde. Ik hield wel van lezen, maar dat wilde ik zelf op mijn manier doen. Mij trok de taalkant, niet de Chomsky-taalkunde maar juist de sociolinguïstiek. Daarvoor moest ik dan uit Utrecht naar Amsterdam. Zo’n prachtige sfeer, zulke leuke mensen! Het waren gouden studiejaren. Wij deden zelfs een wedstrijdje wie de meeste werkgroepen kon volgen. Voor mij werd het de specialisatie rond taal en minderheden. Ik wilde Marokkaans Arabisch leren en moest me daarvoor eerst in Modern Standaard-Arabisch verdiepen, het Latijn van de Arabische wereld. Dat bleek geen goede keuze. Na één jaar werd het gelukkig het Marokkaans-Arabische dialect. Daar heb ik veel profijt van gehad. Trouwens ook nu nog. Mensen hier in hun eigen taal aanspreken als ze dat niet verwachten. In een supermarkt bij de kassa liet een Marokkaanse vrouw iets vallen, en ik zei in haar taal ‘ik help je wel even’. En dan dat gezicht! Mijn kinderen vonden het altijd wel een beetje ‘voor schut’. Maar laatst nog op de kinderboerderij. Ik zit als oma met een groepje van acht vijfjarigen, en vraag wie er een andere taal spreekt. Een jongetje met een schisis maakt gebaren naar me. En ik kan drie gebaren terugdoen! Een ander kindje komt uit Suriname, en ik kan ook drie woorden Sranang. Drie andere kinderen spreken Marokkaans. Ik zeg iets in hun taal en ze zeggen iets terug. En een van die kinderen wijkt vanaf dat moment niet meer van mijn zijde. Als ik dat later op de sportschool vertel, roept iemand: “Laat hun toch Nederlands leren!” Maar dat kunnen ze al lang! Het gaat mij om het contact dat je dan krijgt.
In Amsterdam kreeg ik colleges van Pieter Muysken. Hij was mijn inspirator. Bij hem ben ik gepromoveerd op Codewisseling Nederlands-Marokkaans Arabisch. In 1992 kon ik terug naar Utrecht als sociolinguïst. Daar heb ik eerst wel moeilijke jaren gehad. Sociolinguïstiek, dat was de periferie, en een vak ‘voor domme meisjes van Spaans’. Toch heb ik steeds mijn eigen ding gedaan. Inmiddels wordt er gelukkig totaal anders over sociolinguïstiek gedacht. Taalcontact en meertaligheid bleef mij trekken, en de relatie tussen grammaticale structuur en de sociale component. Dat is goed zichtbaar in mengtalen. Ken je de taal Petjo? Dat is een mengtaal Indonesisch-Nederlands. Nederlandse mannen kregen kinderen met inlandse vrouwen. Deze kinderen ontwikkelden een mengtaal met de grammatica van de moedertaal en het lexicon van de vadertaal. Zo drukten ze hun eigen identiteit uit. Via Pieter Muysken leerde ik over het Media Lengua, de mengtaal taal van de oorspronkelijke bewoners van de Andes die bij de spoorlijn naar Quito gingen werken, in een Spaanstalige omgeving. Die arbeiders wilden zich na terugkomst in hun dorpen met een eigen taal onderscheiden . In het Media Lengua is (was) de grammatica volledig Quechua en het lexicon Spaans.
Uit het werk van Michael Silverstein heb ik geleerd dat taal alleen te begrijpen is als je drie dimensies in samenhang bestudeert: de taalstructuur én het taalgebruik én de ideologie, de oordelen over taal en de sprekers daarvan. Je kunt best alleen grammatica bestuderen, als je dan maar niet denkt daarmee taal in zijn totaliteit te kunnen doorgronden. Neem bijvoorbeeld het Limburgs. Je kunt de structuur ervan beschrijven, maar het is veel meer. De Limburgers vonden dat cabaretier Wim Sonneveld hen belachelijk maakte met zijn Frater Venantius. En toen ik daar als scholier Limburgs wilde praten, zei men tegen mij dat ik als Hollander toch mijn eigen taal had, ik moest het Limburgs niet ‘afpakken’. De totaliteit van de drie dimensies spreekt mij aan. Ik weet niet of mijn werk daarin goed gelukt is. Dat hoeft misschien ook niet als het op achtergrond maar leidend is. Binnen Nederland heb ik misschien niet zo veel betekend, maar ik heb veel buitenlandse contacten en samenwerkingsverbanden opgedaan en congressen bezocht en veel gepubliceerd over jongerentaal en identiteit.
In Utrecht hadden we rond de eeuwwisseling een prachtig interdisciplinair project over vermenging van talen en culturen in de multiculturele wijk Lombok. Nemen Turkse families een kerstboom? Hoeveel Argentijnse en Nederlandse vlaggen zien we bij een voetbalwedstrijd Nederland-Argentinië in een Turks of Marokkaans huishouden? En wat doet het samenleven in een multiculturele wijk met de talen van de bewoners? We deden onderzoek op een markt in Lombok, en lieten Marokkaanse en Turkse kinderen moppen vertellen, als ze wilden ook in hun eigen taal. Bij elke tiende mop kregen ze een rijksdaalder. Marokkaanse kinderen konden minder goed een samenhangend verhaal vertellen in hun eigen taal dan de Turkse kinderen. Turken blijven trots op hun taalidentiteit, voor Marokkanen is het veel belangrijker dat je, bijvoorbeeld, een goede moslim bent. Iedere etnische groep in een migratie-context heeft een andere hiërarchie van kernwaarden. Kijk bijvoorbeeld naar de Nederlanders in Australië. Binnen een paar generaties is het Engels, maar wel nog steeds molens, Sinterklaas, drop, enz. Om etnische identiteit uit te drukken is voor Nederlanders is het begrijpen wat ouderwetse Hollandse gezelligheid veel belangrijker dan een eigen taal. Bij de Vietnamezen in Australië is dat heel anders, voor hen staat de eigen taal bovenaan in de hiërarchie van etnische kernwaarden.
Ik ben door mijn werk steeds meer gefascineerd geraakt door talen van minderheden, en dan daarin interdisciplinair onderzoek doen. O, wat had ik nog graag Nederlandse Gebarentaal willen leren! Veel mensen denken nog dat het een soort pantomime is. Maar het is in alle opzichten een natuurlijke taal. En van college geven kreeg ik vaak een kick. Als docent moest ik streng en rechtvaardig zijn, maar streng was ik niet, hopelijk wel rechtvaardig. Als een student bij een mondeling tentamen alleen al lachte, kreeg die zó een acht, dus ik heb mondelinge tentamens maar gauw afgeschaft. Daar heb ik wel iets in moeten leren (dat is niet echt gelukt, vrees ik). Maar het belangrijkste was voor mij: Jongeren deelgenoot maken van wat ik belangrijk en leuk vind. Ze het totaalplaatje laten zien. En dan vooral de zogenaamd ‘slechte’ studenten bij wie je moet zoeken naar waar ze goed in zijn, een briljante student is helemaal geen uitdaging. Ik heb studenten altijd gestimuleerd om niet alleen naar de theorie en boekenwijsheid te kijken. Van mij moesten ze NT2 ervaring opdoen, bijvoorbeeld in een asielzoekerscentrum of een online taalles Nederlands in het buitenland.
Mijn werk is mede gemotiveerd vanuit een politieke overtuiging. In de studie van taal en minderheden ging het ook altijd om emancipatie van achtergestelde groepen. Van Roel van Duijn heb ik geleerd: Altijd is er een mogelijkheid om onrechtvaardigheid op een prettige manier te bestrijden. En dan met jouw kennis de wereld een beetje beter maken. Haha, toch nog een beetje een domineesdochter.
Bartie THijs zegt
Heerlijk artikel in alle opzichten!! Al ken ik je niet, het allerbeste Jacomine! Bartie
Jacomine Nortier zegt
Haha dank je wel!