De Zuid-Hollandse Polder ligt ten oosten van de huidige Biesbosch. Rond 1700 werd het toenmalige waddengebied, ontstaan in de jaren na de Sint-Elisabethsvloed van 1421, her-ingepolderd met geld van leden van de welvarende elite uit Zuid-Holland, vandaar de naam Zuid-Hollandse Polder. Het gebied heet ook wel de Nieuwe Dussense Polder. Deze naam wordt op onderstaande kaart gebruikt.
Binnen het ingepolderde gebied vindt men bij het huidige Hank de Kaneshoek. Het woorddeel hoek is duidelijk: het is een puntvormig groepje percelen, ingesloten tussen enkele geulen die in elkaar uitmonden. Maar Kanes… dat is een lastiger verhaal.
Een soortgelijk toponiem in een soortgelijk gebied vinden we bij Axel/ Westdorpe/Sas van Gent in Zeeuws-Vlaanderen, de Canisvliet. Ook hier is het laatste deel van de naam duidelijk: in Zuidwest-Nederland was een vliet een smalle kreek in het kleigebied. De vliet met als betekenis een gegraven afwateringssloot moeten we dateren na de grote ontginningen van ca. 1100. Maar ook hier geldt: Canis… dat is een lastiger verhaal.
Het woord kanis komt voor op de Etymologiebank, als ‘vissersmandje, korf’ ontleend aan Latijn canistrum ‘uit riet gevlochten mandje’, en vervolgens overdrachtelijk in het Bargoens gebruikt voor ‘hoofd’. Kanes komt in het rivierengebied voor als naam voor een fruitplukmand (zie Woordenboek Brabantse Dialecten). Vernoeming naar de vorm van een dergelijke mand is niet aan de orde. Immers, de vorm van het gebied komt al tot uiting in het naamdeel hoek. Als toponiem komt Kanis volgens Van Berkel en Samplonius al in de late middeleeuwen voor: 1485 Den Canis, akker bij Haaren (NB). Ook vermelden ze Kanis bij Woerden, Die naam gaat terug op de 19e-eeuwse herbergnaam de Verkeerde Kanis, mogelijk naar het uithangbord met een verkeerde ‘omgekeerde’ kanis ‘vismand’.
Een pasklare naamsverklaring voor onze twee toponiemen vinden we op de Etymologiebank en de historische woordenboeken niet.
Een zoektocht in de Zuid-Hollandse Polder
Men zoekt vergeefs naar vermeldingen van Kaneshoek daterend van voor de kadastrale kaart van rond 1830. Andere schrijfwijzen zijn dus niet bekend.
De naam Kanes of Kanis zal bij menig koffieliefhebber een associatie oproepen met een familienaam. De familienaam Kanes kwam tot de Tweede Wereldoorlog volop voor, voornamelijk in Amsterdam. Slechts incidenteel ziet men de naam in Zuid-Holland. Daarmee is het niet onmogelijk, maar wel weinig waarschijnlijk dat er in de Zuid-Hollandse Polder een familienaam aan de orde is.
Op de etymologiebank is ook canna te vinden. Dit is een internationale plantkundige term, ontleend uit het Latijn: canna is ‘(klein, dun) riet’. Tegenwoordig zijn canna’s de naam voor sierplanten. E. Paque (1896), De Vlaamsche volksnamen der planten van België, Fransch-Vlaanderen en Zuid-Nederland, meldt dat te Esschen, Leuven, Turnhout, enz. cannas, kannas in gebruik is als (volks)naam voor riet, en dat het enkelvoud weinig wordt gebruikt. Is Kanes een verbastering van cannas? Historisch-geografisch is er steun voor deze gedachte te vinden. Het gebied de Kaneshoek lag in het lage deel van de polder. Pal ten zuiden van de Kaneshoek werd, op de laagste plek, in 1795 de Zuid-Hollandse molen gebouwd, omdat door inklinking de polder een eeuw na aanleg onvoldoende onder vrij verval afwaterde. Er is weinig fantasie voor nodig om te bedenken dat op het laagste, natste deel van een polder, tussen oude kreken, een overdaad aan riet zou gaan groeien.
Een zoektocht bij Axel
Bij Axel stroomde ooit de Honte of Honta. Dat was een aanvankelijk bescheiden kreekrivier, vroege voorloper van de Westerschelde. De zee veroverde hier steeds meer gebied en vergrootte de Honte tot de Westerschelde. Bij een doorbraak bij Terneuzen ontstond de Canisvliet. Op de website van een historische kring[i] lezen we dat de Honte een hap uit het Zeeuws Vlaamse gebied beet. Dit zou geresulteerd hebben in de naam Canisvliet, een kreek met daarnaar genoemd poldergebied ontstaan door de beet van de Honte. Nu betekent Honte niet Latijn canis, hond, maar is het vermoedelijk een Keltische waternaam (voor moerasrivier) of een woord voor ‘de jagende’[ii]. Met waardering voor de volksetymologische verklaring met prachtige beeldspraak van de naam, deze verklaring lijkt niet aannemelijk. Gaat het dan ook hier om cannas ‘riet’? Ecologisch gezien zal het water hier doorgaans zoet genoeg geweest zijn voor rietgroei. Foto’s van de huidige kreek, die we overigens niet klakkeloos op vroegere situaties van toepassing moeten verklaren, laten uitbundige rietgroei zien.

Evaluatie
Betekenen Kanishoek en Canisvliet Riethoek resp. Rietvliet? Het antwoord lijkt ja te zijn. Het is niet de vorm van een fruitpluk- of vismand die we terugzien in de toponiemen Kaneshoek en Canisvliet, maar wel het materiaal. Een vis- of fruitplukmand was gemaakt van gevlochten riet (en of wilgentenen). Kennelijk heeft kanes als woord voor riet niet alleen overleefd in de naam voor manden, maar ook in toponiemen, en wel in meer toponiemen dan Planque in 1895 noemde.
[i] https://www.heemkundigekringsasvangent.nl/verhalen/canisvliet-en-zijn-omgeving. Deze website bevat overigens volop informatie over de geschiedenis van de Canisvliet en zijn omgeving.
[ii] O.a. op https://nl.wikipedia.org/wiki/Honte en https://www.vliz.be › imisdocs › publications . Deze laatste publicatie bevat veel informatie over het ontstaan van Honte, Zwin en Oosterschelde
Dank voor een belangwekkende bijdrage.
Ter aanvulling, Boekenoogen noemt ook (die) Kanes en Kanesven als naam van stukken land in de Zaanstreek in/vanaf de zeventiende eeuw en oppert een samenstelling met nes, al kan dat zonder nadere duiding weinig overtuigen.
De vereenzelviging van kanes/canis in bovenstaande namen met het Brabantse woord cannas/kannas (mv.) ‘riet’ is me echter ook bezwaarlijk, vanwege het verschil in medeklinkerlengte, dat zeer oud is: Grieks kánna ‘riet’ tegenover kánastron ‘gevlochten mand’.
Herinneren Kaneshoek en Canisvliet niet gewoon aan het voorkomen van menige kanis ‘viskorf’ of ander vlechtwerk langs de oevers destijds? Kanes in de Zaanstreek kan een verkorting van Kanesven of een andere samenstelling zijn.
Overigens inzake Honte, ik heb geen toegang tot de bijdrage van Ceyssens waar het Wikipedia-stuk naar verwijst, maar volgens het VLIZ-stuk duidde hij de naam als een afleiding van een Keltisch onno ‘(moeras)rivier’ in het bijzonder. Volgens de Dictionnaire de la langue gauloise van Delamarre is het bestaan van dat woord twijfelachtig. Ik heb zelf bovendien vraagtekens bij zijn ontleding tot een afleiding met -te. Te meer, de waternamen in de wijde omgeving zijn van oudsher Germaans en Honte is hoe dan ook veeleer te begrijpen als een volle evenknie van de stroomnaam Hunte (ouder Hunta) in Nedersaksen.
Een paar punten n.a.v. je reactie.
1. Het toponiem Kanesven in de Zaanstreek doet mij denken aan het woord ven, dat ook de betekenis heeft van laagte. Bekende voorbeelden in het rivierengebied zijn het Dulven en het Vlijmens Ven. Dulven (lisdodde-laagte) en Kanesven (= mogelijk riet-laagte) zouden dan zusterswoorden kunnen zijn.
2. Ik til ziet zwaar aan de medeklinkerlengte. Canna als latijn voor riet en kanes als plukmand hebben zo een lange geschiedenis dat vermenging in de volkstaal onontkoombaar te achten is.
3. Viskorven: in het gebied van de Kaneshoek viste men toen dit nog waddengebied was met name met zalmsteken. Voor visserijgereedschap is er dus een ander woord. Bovendien duidt het woorddeel hoek in Kaneshoek erop dat deze naam omtstaan is na de herinpoldering van het gebied, met ter plekke hoekvormige percelen.
4. Over de Keltische origine van riviernamen ten zuiden van de Rijn zoals de Demer kan men hele discussies houden. Wellicht dat Lauran Toorians een duit in dit discussiezakje kan doen?
Dank voor je bericht.
In de Zaanstreek verstaat men onder ven vanouds een ‘weide, stuk land dat bestemd is om beweid te worden’ (net als Fries finne) en zijn er aldus veel weilandnamen mee gevormd, aldus Boekenoogen.
Ik heb Pâque nogmaals nageslagen en zie dat cannas/kannas (mv.) behalve in medeklinkerlengte ook in klemtoon van kanis verschilt. Maar veel belangrijker nog: het betekent niet ‘riet’ in het algemeen maar ‘Indisch bloemriet’. Dus het Brabantse woord is zo te zien een zeer late ontlening van het eerste lid van Canna indica, de wetenschappelijke benaming van dit gewas, dat in Europa kennelijk pas sinds de 19ᵉ eeuw gekweekt wordt, als sierplant.
De woorden steek ‘vangschutting’ en kanis ‘vismand’ verwijzen in de visserij naar verschillende zaken, dus ik begrijp je bezwaar niet helemaal en blijf me afvragen of Canisvliet en Kaneshoek niet verwijzen naar een vliet en een landhoek langs water waar vaak vismanden of ander zulk vlechtwerk te zien waren.
Voor we in de plantkunde duiken, cannas is vzv ik begreep een algeme benaming voor riet in het latijn.
En viskorven in een waddengebied, ik geloof er niet in. En na de herinpoldering ging men buitengaats vissen in mooie Biesboschkreken. Daar was meer te halen dan in de afwateringssloten binnendijks.
Gewis, in het Latijn was canna een algemeen woord voor ‘(klein, dun) riet’, maar ik zie geen aanwijzingen voor het bestaan van dat woord in die betekenis in de volkstaal hier. Er is kennelijk alleen Brabants cannas/kannas (mv.) ‘Indisch bloemriet’ vanuit de jonge, wetenschappelijke benaming Canna indica.
Er wordt gevist op de Waddenzee, aan kreken en nog steeds aan de Gantel langs de Kaneshoek, dus ik zie niet waarom vismanden en dergelijk vlechtwerk daar uitgesloten zouden zijn, helemaal in eenvoudigere tijden.
Vanuit Boekenoogens oppering valt ook nog te denken aan een samenstelling van ka(de) in de vroegere bijbetekenis ‘lage dijk in het polderwezen’ en nes in de zin van ‘schor, door aanslibbing groeiend land’.
– En toch zijn er bij Planque allerlei canne-toponiemen. Die zijn vast ouder dan canna indica.
-Het aanwezig kunnen zijn van een mand langs een gantel maakt die mand nog lang geen wezenlijk omgevingsskenmerk waar een vernoeming uit voort zal komen.
Planque? Bedoel je Pâque? Ik kan bij hem geen canne-oordnamen vinden…
Een enkele mand of dergelijk vlechtwerk misschien niet inderdaad, maar in samenstellingen hoeft het eerste lid niet in meervoud te staan om toch naar een aantal te wijzen, getuige bijv. Berkhout (Noord-Holland) en Mosselvliet (Zeeland).
Je kunt je terecht afvragen hoe het cannas uit het Latijn in onze landen verspreid is geraakt, met allerlei verbasteringen. Wat dacht je van de middeleeuwse ontginnende kloosters? Die van Truiden hebben in het Rivierenland een zanderige plek ook silicies o.i.d. genoemd. Er is dus een weg aan te wijzen waarlangs latijnse namen doordrongen in de lokale wereldse wereld. Met alle verbasteringen die erbij horen.
Dat canne en kanis als m.i. riet_ veld_namen vnl.voorkomen in het gebied bezuiden de Rijn, afgezien van je voorbeeld in Zaanland, ondersteunt mijn gedachte dat de Waalse kloosters wel eens de verbindende schakel tussen Latijn en onze taal kunnen zijn. De bisschop van Utrecht stopte de opmars van die abdijen bij de grote rivieren. Keihard bewijs valt er natuurlijk niet te geven over hoe die kloosters hun taalontwikkelingsrol vervulden. Maar voorbeelden vind je wel bij bijv de aantekeningen van abt Willem v Rijkel van St._ Truiden.
Als familienaam komt Kanis vooral veel voor in Kampen en omgeving, maar deze naam is in Zuid-Holland volgens de verspreidingskaart bepaald niet onbekend. Ik heb voor de familienamenbank de volgende naamsverklaring geformuleerd:
“Deze naam wordt beschouwd als een Latijnse vertaling (< canis) van de naam (De) Hond. Bij deze oorspronkelijke vorm kan gedacht worden aan een bijnaam, respectievelijk beroepsnaam voor iemand met honden, een hondenverzorger of -handelaar of aan ontlening aan een huisnaam. Bij de naamvorm zonder lidwoord kan echter sprake zijn van een afleiding van de Germaanse voornaam Hunte (volgens Brechenmacher te interpreteren als 'centenarius') of van een etymologisch hiermee samenhangende beroepsnaam Hund (dts.), die een bestuursfunctie binnen een gemeenschap representeerde. In dat geval is de Latijnse vorm een onjuiste interpretatie (zie Canisius)." In Kleef werd in 1392 Petrus Canis dictus de Hondt vermeld. Uit het Nijmeegse geslacht Kanis komt de theoloog Petrus Canisius voort. In Limburg heeft een tak van de familie Huntgens de achternaam tot Canisius gelatiniseerd. Het lijkt me, zonder me daar verder in verdiept te hebben, dat de naam van de Canisvliet best een zinspeling op de waternaam Honte kan zijn.