





Toen Rob Groenewegen Weerloos tegenover alles. Het leven van Victor E. van Vriesland (Amsterdam/Antwerpen 2023) publiceerde, had ik de biograaf vanaf 2011 via bijna dagelijkse mailtjes voortdurend informatie over deze fascinerende letterkundige verschaft. Zelf heb ik afgezien van een biografie, omdat ik geen afstand kon nemen. Maar ik geef graag hieronder mijn persoonlijke herinneringen aan deze vriend en leermeester weer.
Naar ik mij herinner, schreef ik mijn eerste gedicht toen ik twaalf jaar was. Ik bevond mij in een stil, vreemd huis, ver van de eigen omgeving en paste op twee slapende kinderen. Wat het thema ervan was, weet ik niet meer, maar mijn aandacht voor zelf geproduceerde tekst was gewekt. Ik ging onmiddellijk lezen wat anderen schreven.
Op de radio werd rond 1960 een programma uitgezonden waarin diverse schrijvers luchtig en creatief omgingen met literatuur. Het heette Hou je aan je woord en zou jarenlang op radio en later op televisie zijn te volgen. Vaste deelnemers waren Godfried Bomans en Victor van Vriesland. Al snel begon ik hun werk te lezen. Beiden maakten indruk.
Intussen schreef ik vaker gedichten. Ik tikte ze uit op gelinieerde ringbandblaadjes. Ander, beter papier bezat ik niet. Omdat ik graag een oordeel wilde van iemand die intussen als gezaghebbend bekend stond en ‘het levend geweten der Nederlandse dichtkunst’ werd genoemd, zocht ik het woonadres op van Van Vriesland en stuurde hem een stapeltje gedichten met de vraag of hij zijn oordeel wilde geven. Enkele dagen later ontving ik een telegram met de tekst: ‘Sta op het punt naar Noorwegen te vertrekken. Hoop u volgende week te schrijven’. Omdat dit het eerste telegram was dat op ons adres zou worden bezorgd, maakte het een geduchte indruk.
De in het vooruitzicht gestelde brief ontving ik inderdaad de week erop. Van Vriesland schreef dat hij geen commentaar leverde op tekst die niet van professionele schrijvers afkomstig was, maar dat ik maar eens langs moest komen, ‘altijd na afspraak’. Ik was opgetogen als nooit tevoren.
En ik ging op bezoek in Amsterdam, belde aan bij het grote grachtenpand aan de Weesperzijde 25, werd via een marmeren trap naar de huiskamer op de eerste verdieping geleid door wie huishoudster An bleek te zijn. Deze bracht Van Vriesland per telefoon op de hoogte en kreeg te horen dat ik naar zijn werkkamer kon komen. Ik betrad vervolgens een tamelijk steile trap, liep door een lange, vrij donkere gang vol boeken en opende de werkkamer van de meester. Door ruiten die uitzicht gaven op de Amstel was het een opmerkelijk lichte, hoge, zeer ruime kamer met talloze boeken. Eén wand werd gevormd door een reeks gestapelde, metersbrede stalen kasten met telkens een horizontale middenplank en afgesloten door twee glazen deurtjes met slot. Naar ik later hoorde, waren ze door zijn vriend Willem Gispen speciaal voor hem gemaakt om de boeken gereguleerd te kunnen verhuizen.
Verder viel meteen het grote bureau op waarop enkele familiefoto’s stonden, plus een gipsen buste van Karel van de Woestijne. In deze imponerende omgeving ontving hij mij. Hij stond op uit zijn brede fauteuil en stelde mij onmiddellijk op een prettige manier gerust. Hij was langer, groter dan ik verwachtte, uitermate hoffelijk, goed gekleed en met twinkelende ogen. Een voornaam man, met een prettige stem en perfecte dictie. Duidelijk een aristocraat in hart en nieren. Ik raakte zo onder de indruk van zijn verschijning dat ik mij niet echt herinner waarover wij hebben gesproken. De literatuur zal het hoofdonderwerp zijn geweest en ik zal vast en zeker mijn bewondering voor Tachtigers als Willem Kloos en Jacques Perk hebben uitgesproken. En hij zal ongetwijfeld hebben verteld over zijn ontmoeting met Kloos, van wie hij een foto had gekregen die later uit de eerste druk van Verzen I zou vallen.
Kennelijk beviel hem het bezoek van de zestienjarige dichter-in-spe en nodigde hij mij uit, regelmatig nieuw werk te sturen en erover te komen praten. Altijd onder het genot van een goed glas. Ja, hij leerde mij in de loop der tijd wijn en jenever waarderen. Gelukkig kon ik hem geruime tijd blij maken met echte, onversneden moutwijn die ik buiten de handel om kon krijgen van een oom die in een Schiedamse brouwerij werkte – totdat het hoge alcoholpercentage ervan overal werd verboden.
Bij volgende bezoeken nam hij de nieuwe gedichten stuk voor stuk door en gaf hij aan welke hij publicabel achtte en welke niet. Hij maakte indruk door soms op te merken: ‘Dit woord heb je zeker later ingevoegd.’ Vanzelfsprekend had hij gelijk.
Daarnaast kwamen heel wat zaken ter sprake, ook persoonlijke. Het verleden bleef voortdurend aanwezig. Hij wisselde graag van onderwerp. Ondertussen brandde hij, om zijn astma te dempen, een verboden kruid op een schoteltje. Daardoor kon hij de sigarettenrook verdragen. Ik rookte immers in die tijd, zonder te beseffen wat het tot gevolg had voor anderen.
Tal van schrijvers kwamen ter sprake. Uit zijn ruim bemeten vriendenkring noemde hij graag A. Roland Holst en J.C. Bloem. De laatste kende net als hijzelf ‘de dichters van één gedicht’, dichters die slechts een enkel gedicht hadden geschreven dat aandacht verdiende. Als Bloem en hij er niet meer waren, zou dit soort dichters nooit meer worden herinnerd, hielden zij elkaar voor. Veel literaire wetenswaardigheden kwamen aan bod. Hij was een ervaren en briljant causeur. Met name als hij herinneringen en anekdotes vertelde. Het was genieten voor wie ze mocht horen.
Hij trad op als een leermeester en gaf mij vele titels van te lezen boeken. Het tweede telegram dat ik op zeker moment ontving, gaf aan dat ik Franz Kafka moest lezen: ‘compleet’. Zo ontwikkelde hij mijn literaire smaak. Maar niet alleen qua literatuur gaf hij raad en aanwijzingen. Hij was verre van ‘verliteratuurd.’ Zo liet de actualiteit hem nooit los. Toen bijvoorbeeld in 1968 een studentenopstand uitbrak in Frankrijk en ik op vakantie naar Parijs zou gaan, drukte hij mij op het hart cafés te bezoeken om met studenten te praten. Tegelijk voegde hij eraan toe dat De Gaulle ’toch een groot man’ was. Hij toonde hoe complex de werkelijkheid kon zijn.
Op den duur ging ik hem ervaren als een vaderfiguur. Nog weer later, nadat hij mij had uitgenodigd voortaan Vic te zeggen, zou zich langzamerhand een warme vriendschap ontwikkelen.
Tijdens verjaardagen die hij pas laat begon te vieren, nadat hij er onder invloed van ervaringen in de Tweede Wereldoorlog lang vanaf had gezien, liet hij mij kennismaken met heel wat van zijn vrienden en bekenden. Zo kwamen op 27 oktober naar zijn werkkamer aan de Weesperzijde 25 – waar barman Jan van de Amsterdamse artiestensociëteit De Kring de drank verzorgde – enkele tientallen bevriende schrijvers, jaarlijks wisselend en veelal met partner, zoals Marga Minco en Bert Voeten, Jeanne van Schaik-Willing, Maurits Mok, Alfred Kossmann, Steven Membrecht, Eldert Willems, Ankie Peypers, etc. etc. Hij stond open voor diverse generaties. Hij hechtte eraan ook jongeren te leren kennen en wilde graag door hen gezien en gelezen worden.
Overigens was het Jeanne van Schaik-Willing die mij tijdens zo’n verjaardag toevertrouwde dat Vic in zijn rijke tijd, voordat hij in 1929 als miljonairszoon al zijn geld verloor en alleen schulden overhield, bijzonder ruimhartig leefde. Vrienden en bekenden die op bezoek kwamen en geld nodig hadden gehad, had hij verwezen naar de openstaande kluis om te pakken waar zij behoefte aan hadden. Maar niet alleen toen hij vermogend was, bood hij anderen hulp aan. Genereus is hij altijd gebleven. Zo vertelde hij mij ergens rond 1962, dat hij voor een vriendin bij de aankoop van een huis garant was gaan staan, hoewel hij geen sou meer bezat.
Na enkele jaren stelde hij vast dat het niveau van mijn werk dusdanig was gestegen dat hij de keuze van te publiceren gedichten aan mijzelf overliet. De bezoeken bleven volgen. Omdat ik intussen een vaste vriendin had, wilde hij haar ontmoeten en was zij vanaf dat moment welkom. Altijd om vijf uur in de middag, want hij was een ‘dagslaper’ zoals hij zich had voorgesteld in een gedicht. ’s Nachts werkte hij met name aan de samenstelling van zijn fameuze Spiegel van de Nederlandse poëzie door alle eeuwen, waarvoor hij alle in Nederland verschenen bundels doornam – uitgeverij Meulenhoff liet deze stapel na stapel bij hem thuis bezorgen door een werkstudent. Toen de uitgever onder invloed van een nieuwe redacteur na de publicatie van de vijfdelige Spiegel (Amsterdam 1968) de omvang ervan sterk wilde beperken, weigerde hij de samenstelling voort te zetten. Hij ondervond er veel verdriet van. Bovendien verloor hij een aanmerkelijk deel van zijn inkomen doordat de maandelijkse vergoeding voor het samenstellen wegviel.
Toen mijn eerste bundel, Materiaal voor morgen, in 1968 bij Meulenhoff zou uitkomen, stond hij mij niet toe, de drukproef zelf te corrigeren en liet mij naar Amsterdam komen. In zijn werkkamer had hij een prachtige Grand Cru uit de Bordeaux geopend klaarstaan voor de haard. ‘Als je die omver loopt, doe ik je wat.’ Uiteraard scheelde dit daarop niet veel. Hij nam de bundel zorgvuldig door en verbeterde de zetfouten. Deze zou dus zonder fouten verschijnen. Het werd een heuglijke, heerlijke avond. Waarschijnlijk vroeg ik toen pas naar het schitterende vrouwenportret in blauw aan de wand. Toen ik informeerde of dit zijn vrouw was, antwoordde hij met een bijna verlegen glimlach: ‘Ja, maar dan wel mijn eerste vrouw.’ Zij was de Zwitserse Marie Huguenin Dumittan met wie hij in 1917 was getrouwd en die in 1931 smartelijk was gestorven. Het portret van hoge kwaliteit werd rond 1919 geschilderd door Jan Boon. Het is afgebeeld tegenover pagina 193 in Rob Groenewegens biografie.
Meestal werd een bezoek afgesloten met een maaltijd in goede restaurants van in de jaren zestig bekend geworden koks, zoals de gebroeders Fagel, uit een uitgeweken familie van Hugenoten die zich in Nederland had gevestigd. Het eerste restaurant waar de gastheer ons mee naartoe nam, was Le Provençal aan de Weteringschans. Voor het eerst maakten we kennis met eten op niveau en genoten daar van coquilles st.-Jacques, entrecote en een plezierig dessert. Als aperitief kon de grote man geen jenever nuttigen omdat het restaurant er geen vergunning voor had en hij zijn toevlucht moest nemen tot een glas Dubonnet, dat hij zonder commentaar met heldenmoed verorberde.
Een andere Fagel-kok bevond zich in de Leidsedwarsstraat met restaurant La Forge, een aangenaam restaurant waar wij vaak zouden terugkomen. Soms begroetten Vic er andere auteurs, zoals Harry Mulisch – kort weliswaar, omdat deze zat te lezen en hij hem niet wilden storen. Een andere keer zat Jacques Gans aan tafel met een fles wijn. Vanaf het moment dat hij hem waarnam, bleef Vic hem met gefronst gezicht onafgebroken aankijken. Daarop nam Gans zijn aangebroken fles in de hand en snelde naar een tafeltje waar hij niet kon worden gezien door de man die hem in de schrale jaren dertig nog aan werk had geholpen, maar die het Gans danig kwalijk nam dat deze de weg van De Telegraaf had gekozen.
Leidsedwarsstraat 69 was het adres van De Boerderij, een chique restaurant waar we onder andere genoten van een prachtige kalfsschenkel, geserveerd met een lepeltje om de verfijnde merg uit het bot te savoureren. Zoals gebruikelijk dronken wij er indrukwekkende rode wijn bij, Vics lichaam verdroeg geen witte wijn. In De Prinsenkelder aan de Prinsengracht kwam de kok uit de keuken om hem te begroeten. Hij bestelde asperges, maar wel op voorwaarde dat de kok ze zelf zou schillen. Elke samenkomst ervoeren wij als jongelui wel iets wat wij niet gewend waren. Vic liet voortdurend zien wat boeiend leven inhield. Hij bleef een leven lang een grand seigneur, al was hij niet meer de ‘bohème met een chequeboek’ zoals zijn vriend Nico Rost hem in het interbellum met ironie beschreef.
En altijd was er de taxi. Doordat hij vaak veel last had van asthma, was vervoer per taxi een noodzaak. Opvallend waren handschoenen die hij aantrok wegens een lichte vorm van smetvrees. Hij hield ze aan bij het afrekenen. Het papiergeld aanreiken vergde daardoor enige moeite. De chauffeur ontving altijd een vaste fooi en kreeg ook anderszins zijn aandacht. Wie er ook bij hem in de taxi zat, Vic voerde uitsluitend gesprekken met de chauffeur, niet met zijn gasten.
Op een late avond zette hij ons per taxi af op het Amsterdamse Centraal Station. De tijd die restte om de trein naar Rotterdam nog te halen, was krap. En jawel, wij misten daadwerkelijk de trein en liepen teleurgesteld terug. Het afscheid nemen van Vic was intussen zeker een kwartier geleden. Maar hij had de chauffeur voor alle zekerheid al die tijd laten wachten en nam ons weer mee naar huis om van daaruit een hotel te kunnen zoeken. Het tekende zijn bezorgdheid en betrokkenheid.
Meestal was zijn vrouw Adrienne door een druk leven niet in de gelegenheid mee uit eten te gaan. Het lesgeven vergde nogal wat van haar en vooral het oppassen en bijspringen bij haar dochter Germaine Groenier ontnam haar alle tijd en energie. Triest dat deze dochter haar stiefvader Vic grondig afbrandde in haar publicatie Een stuk van mijn hart. Brieven aan mijn dochters (Amsterdam 1997). Alfred Kossmann noemde het in zijn NRC-column ‘karaktermoord.’ En later zou zij in een televisie-interview buitengewoon heftig afgeven op haar intussen overleden moeder. Voer voor psychologen, naar ik aanneem.
Adrienne was Vics vierde vrouw. ‘Ik heb mij een paar keer vergist.’ gaf hij als uitleg. Hij had Adrienne ten huwelijk gevraagd toen hij op sterven lag en zijn archief van duizenden brieven en overige bezittingen wilde veiligstellen. Het zou onverwachts tot een goed huwelijk uitgroeien. Zijn kinderen Aline en Johan kwamen uit een eerder, derde huwelijk voort.
Op een dag dat Adrienne wel in de gelegenheid was mee te komen, gingen wij na het restaurant nog naar de bar van een eersteklas hotel aan de Apollolaan. Dit had moderne glazen deuren. Met opzet lieten Vic en Adrienne ons voorgaan en met de hand reiken naar de deuren om deze te openen. Het was lachen toen deze hypermoderne deuren automatisch opengingen en wij verbouwereerd reageerden. We namen plaats aan de bar, Vic bestelde champagne en vroeg wat voor lekkernij de barman nog kon serveren. Deze bedacht een schaal met krabsalade en bij het weggaan werd hij niet vergeten toen de betaalcheque werd uitgeschreven.
Wat ik altijd jammer heb gevonden, is dat we hem op onze beurt later niet de nouvelle cuisine hebben kunnen laten proeven – zo hij al een maaltijd van onze kant zou hebben geaccepteerd. Hij betaalde immers altijd de maaltijden. Uitzondering was het door hem aangeraden dejeuner dinatoire. Dit vond plaats in het Vlaardingse Deltahotel op 9 oktober 1967, onze trouwdag waarop hij getuige wilde zijn. Ondanks het vroege middaguur zat hij al vóór 12 uur in een kroegje tegenover het stadhuis te wachten, uitgeput na een Amsterdamse taxi, een treinreis en weer een taxirit, meer dan een half etmaal eerder dan hij gewend was op te staan.
Toen wij die dag gedrieën met de trein van Schiedam naar Amsterdam zouden reizen en ik hem vroeg welk soort kaartje hij had, antwoordde hij een kaartje te hebben waarmee hij overal kon plaatsnemen. Eerste klas dus. De arme bruidegom begreep het niet en kocht de gebruikelijke kaartjes tweede klas. Aangekomen in Amsterdam, bood het jonge echtpaar hem een diner aan op de bovenverdieping van De Silveren Spiegel aan het Kattegat. Maar na het dessert wilde hij het digestief een verdieping lager genieten – voor zijn rekening. Met Adrienne die door een ongeval ons huwelijk niet kon bijwonen, hieven we later op de avond aan de Weesperzijde 25 nog lang het glas. Wij hadden enkele panden verderop een hotel geboekt. Deze bleek achteraf door hem te zijn betaald.
Ook aan latere samenkomsten bewaren wij uitsluitend warme gevoelens. Hij was attent, betrokken en kon vriendschap zowel ervaren als uitstralen. Hij gaf mijn naam op als er publiekelijk aandacht aan hem zou worden besteed. Zo liet hij mij uitnodigen, op te treden in een aan hem gewijd televisieprogramma, De Onsterfelijken (1971) en een bijdrage te leveren aan het aan hem gewijde tijdschrift Maatstaf bij zijn tachtigste verjaardag, 1972. Achteraf kreeg elke deelnemer een bedankbrief voor de medewerking. Zo waren zijn manieren.
De laatste verjaardag die wij bij hem vierden, was zijn 82ste. Er waren aanmerkelijk minder vrienden dan gebruikelijk, want hij wilde geen ruchtbaarheid geven aan zijn fragiele situatie. Wij zaten enkele uren bij elkaar. Vic keek je wel aan, maar zijn ogen waren niet helder. Elke fonkeling ontbrak. Ik had de indruk dat ik hem bij herhaling uitdrukkingsloos in het Niets zag staren. Achteraf begrepen wij dat hij heeft nagelaten een ‘Op sterven’ in zijn agenda te noteren, zoals hij had gedaan toen hij doodziek in een ziekenhuis lag. Dit was waarschijnlijk om na het verlaten van het ziekenhuis, de juiste datum te kunnen traceren. Zijn geheugen voor jaartallen en cijfers was beperkt. Tijdens zijn laatste verjaardag moet hij gevoeld hebben dat zijn einde nu definitief naderde. Hij schreef niets meer.
Twee dagen later, 29 oktober 1974, is hij overleden. Zijn laatste woorden waren: ‘Dank je, dood.’ Het was zijn wens, op vrouw en kinderen na, niemand bij zijn begrafenis aanwezig te hebben. Zijn vrouw Adrienne begroef hem met een bos rode rozen, samen met zijn dochter Aline en zijn zoon Johan.
Beste Dirk, heel veel dank voor deze mooie herinneringen, ik heb ervan genoten! Een hartelijke groet, Maarten Klein
Alle dank, Maarten Klein! Het doet mij goed dat deze persoonlijke herinneringen aan de oude, soms vergeten meester aanspreken. Een even hartelijke groet terug!
Heerlijk verhaal , dank .
Dank! Graag wijs ik nog op de bloemlezing die Rob Groenewegen en ik maakten: Victor E. van Vriesland, Gekozen gedichten, In de Knipscheer, Haarlem, 2022 (124 p.)
Elders heb ik geschreven dat ik het Verzameld Werk van overleden Nederlandse dichters verzamel, het liefst tweedehands maar wel in goede, gebonden staat. Zeer recent kocht ik het VW, poëzie en proza, van Marsman. Dundruk. Drie en een halve euro’s. Mijn vraag is: verdienen de gedichten van Van Vriesland ook geen Verzamelde Gedichten uitgave? Natuurlijk, er zullen zat mindere gedichten zijn. Maar juist zulke gedichten geven in vergelijking extra cachet aan de betere gedichten. Nederland zou toch met meer respect om moeten gaan met zijn dichters, vind ik. Maar ja, de markt en de centjes. En zijn de bloemlezingen van Komrij nou echt zoveel opzienbarender dan de Spiegel van Van Vriesland? Misschien iets smeuïger? En dan Gans. Ook zijn schoorsteen moest roken. Tot slot Gispen. Goede ontwerpen. Net als Kramer van wie ik een aantal boekenkasten/magazijnkasten heb. Zoveel beter dan Ikea. Kortom, bedankt voor uw artikel.
Van Vrieslands Verzamelde gedichten werden dor Querido uitgegeven. Moeten tweedehands te krijgen zijn. Succes!
Prachtige herinneringen, Dirk, uit vervlogen tijden!
Ik vroeg me af of je in het geheel niets herkende van de kritiek die Germaine Groenier op Van Vriesland had.
Hopelijk gaat het goed met je! Hartelijke groet, Ko van Geemert.
Ja, Ko, doordatVan Vriesland overgevoelig was voor geluid. moet de kinderen stil zijn, maar zij heeft de ‘overlast’ van een nieuwe vaderfiguur karikaturaal overdreven. Alle goeds terug!
In mijn biografie van biografie van Vic van Vriesland heb ik ‘Germaine sans gêne’ bij wijze van postume rechtvaardiging slechts vijf keer in de tekst genoemd. Haar afrekening van haar stiefvader bleek nl. nogal wat evidente leugens (en historische onjuistheden) te bevatten. Van Vriesland was zeker niet de huistiran die zij van hem heeft willen maken. Het was iemand die stond op fatsoen, en daar botste het tussen hem en de recalcitrante Germaine. In een uitvoerige voetnoot heb ik van haar gedrag enkele voorbeelden gegeven. Na de dood van haar moeder heeft zij zich helaas ook in een andere opzichten niet zo fraai gedragen.
‘In mijn biografie van Vic van Vriesland’….
Klopt, Rob!
Erg mooi geschreven, een jaloers makende vriendschap.
Als cabarethistoricus wil ik nog even meedelen dat V v Vriesland ook een lied heeft geschreven. Het heet Borretje Pap en de toentertijd bekende cabaretier Alex de Haas schreef er muziek voor. De Haas was betrokken bij de eerste soloshow van de zangeres Rika Jansen en hij raadde daarvoor Borretje Pap aan.
Het kwam zelfs op de lp Rika Jansen. Imperial SC054-24399
Over Borredje (niet ‘Borretje’ zoals abusievelijk op de lp werd vermeld) Pap en de Jordanese Zwarte Riek, alias Rika Jansen, leest u het e.e.a. in Van Vrieslands biografie.
Dank voor de waardering. Die lp heb ik ooit aangeschaft!
Lieve Dirk,
Wat een mooie herinneringen heb je geschreven! Mijn oudoom komt daardoor voor mij nog meer tot leven.
Heel veel dank.
Betty Vos
Dank je, Betty. Het doet mij goed dat je aan hem terugdenkt en herkent wat een fascinerende man Victor was. Alle goeds!