Toevallig heb ik kort achter elkaar twee boeken over de geschiedenis van Friesland gelezen. Het eerste daarvan, Sandra Langereis’ recente biografie Machineman. De tijden van Eise Eisinga (2024) staat hier niet ter recensie maar riep wel een taalvraag bij mij op die in het tweede boek centraal staat. Eisinga (1744-1828) groeide op in Dronrijp en woonde daarna in Franeker, de stad waar hij zijn planetarium bouwde en koopman en stadsbestuurder was. Langereis schetst uitgebreid de historische en technische context van Eisinga’s leven, maar tot mijn, eerlijkheidshalve, beroepsgedeformeerde verbazing wijdt ze geen woord aan de taal of talen die Eisinga gedurende zijn leven bezigde, iets waar ze bijvoorbeeld in haar biografie over Erasmus wel uitvoerig over schrijft. Voor zover ze citeert uit brieven en aantekeningen van Eisinga zelf komt daar steeds 18e-eeuws Nederlands (‘Nederduits’) in voor en zit er geen woord Fries tussen. Misschien heeft Eisinga inderdaad nooit in het Fries geschreven, maar gezien de herkomst van zijn ouders uit Winsum en Oosterlittens en van zijn vrouw uit Hijlaard zal hij het toch wel gesproken hebben. Het is speculatie, maar van het gezonde type.
Daarmee kom ik bij het te bespreken boek van Jonkman & Versloot, Het Friese ‘Nederduits’, dat juist expliciet in taalscenario’s denkt. Het Nederduits uit de titel doelt op de volkstaal van de Nederlanden door de eeuwen heen, die tot diep in de negentiende eeuw Nederduits(ch) werd genoemd. De titelformulering is in dubbele zin programmatisch: Nederduits gaat over meer in tijd en ruimte dan het (huidige) Nederlands, en het is Fries omdat het ook eigen is aan Friesland en daar niet als ‘Fremdkörper’ gezien hoeft te worden.
Verlichting
Het doorwrochte boek stelt als verfrissende hoofdvraag “hoe de waargenomen verhouding tussen de taal van Nederland als geheel en de taal van Fryslân verdere inzichten kan opleveren in de vroegere en hedendaagse positie van het Nederlands én die van het Fries” (p.6). De auteurs laten zien dat ook alle varianten van het Fries tot in de 19e eeuw als onderdelen van de overkoepelende term Nederduits werden gezien. Sinds de Romantiek worden Nederduits/Nederlands enerzijds en Fries anderzijds als gescheiden entiteiten behandeld, wat ook op de voortschrijdende ontwikkeling van de historische taalkunde berust, die liet zien dat de eerste klankverschillen tussen Fries (en Engels) en Frankisch (en andere continentale dialecten) al in de vroege Middeleeuwen ontstaan waren.
De titel Het Friese ‘Nederduits’ dekt de lading niet helemaal. Naast een geschiedenis van het Nederduits in Friesland is het ook een ontwikkelingsgeschiedenis van het Nederduits in de Nederlanden in het algemeen. De auteurs gaan uitvoerig in op de talige ontwikkelingen van het Nederlands, vanaf de vroege Middeleeuwen, via de Renaissance en de Verlichting tot het heden, zonder dat er overal een direct verband met de ontwikkelingen in Friesland is. Een alternatieve titel zou zijn ‘Beknopte geschiedenis van de Nederlandse taal, in het bijzonder in Friesland.’ In elk hoofdstuk volgt op een korte, algemene cultuurhistorische paragraaf een sectie met gedetailleerde historische informatie, waarna de talige ontwikkelingen in de onderhavige periode aan de orde komen.
Sneller
Het belangrijkste inzicht dat de auteurs meegeven vind ik het omgekeerde perspectief: Friesland wordt niet als bijzondere regio behandeld vanwege het behoud van een taal die geen Nederlands of Duits is, of vanwege het bestaan van het in het verleden soms als ‘mengtaal’ behandelde Stadsfries (zie daarover uitgebreid dezelfde auteurs in Neerlandistiek uit 2018: https://neerlandistiek.nl/2018/12/er-was-eens-een-sprookje-en-dat-heette-stadsfries/). In plaats daarvan fungeert Friesland hier als laboratorium voor de analyse van de sociolinguistische lotgevallen van een regionale verkeerstaal (het Nederduits, nu het Nederlands) in een afgebakend gebied, waarvoor de auteurs, al naar gelang de historische periode, de namen Frisia, Vrieslant, Friesland en Fryslân hanteren. Binnen dat kader gaan ze in op de verschillen tussen stad en platteland, waarbij de steden sterkere invloed van het Nederduits ondergingen, uit Holland maar ook uit andere provincies. Vanaf de late Middeleeuwen illustreren uitgebreide tekstpassages welke verschillen en overeenkomsten er tussen Nederduits in Holland, Nederduits in Friesland, en het Fries (‘Landfries’) bestonden. Zo lezen we fragmenten uit het Oudfriese Landrecht (de Codex Unia), het Stadsrecht van Bolsward (1455), de Burgereed van Sneek (16e eeuw), de Friese Benificaelboeken (1543), Coornherts verantwoording van zijn vertaaltechniek (1585), een Leeuwarder rechtbankverslag (1587), Van Heule’s Nederdutysche spraec-konst (1633), kluchten van Bredero, Starter en Kemp (17e eeuw), Ringers’ Stichtelijk sang-prieel (1686), de Naamspooringen van Hilarides (ca. 1700), Jeltema’s Vermaak der Slagterij (1768), en nog veel meer teksten. Vergelijkende tabellen zetten de belangrijkste verschijnselen en veranderingen in hun chronologische en taalkundige context.
Het boek is – met wat terminologische inspanning hier en daar – voor een algemeen publiek goed leesbaar maar kan ook voor academische collega’s als betrouwbare en innovatieve studie dienen. Als mogelijke verbetering zou ik een index op besproken woorden en klanken voorstellen, om sneller en gerichter bepaalde informatie op te zoeken.
Corrigenda. De weinige typ- en plakfouten laat ik onvermeld. Op p. 77 zijn in de weergave van een citaat uit de Fontes Egmundenses simpele OCR-fouten als tarnen voor Latijn tamen, en Hollandie? voor Hollandię blijven staan. Op p. 135 verschijnt de ondertitel van Gesners werk Mithridates. De differentiis linguarum ‘Over taalverschillen’, eventueel in navolging van een op internet circulerende variant, foutief als De differentis linguis, en is plerunque tot plerenque verworden. In het citaat uit Lambrechts Nederduitsche spellijnghe op p. 148 hadden de afgekorte spellingen opgelost moeten worden, zoals wel is gebeurd in de naam van Lambrecht zelf (Lābrecht = Lambrecht). In transcriptie moeten bijvoorbeeld disputéren̄ als disputérende, Brábāters als Brábanters, Vlámijnghē als Vlámijnghen, en pronūciacië als pronunciacië weergegeven worden, anders kan er verwarring ontstaan met de functie van ā, ē enz. als tekens voor lange klinkers.
Bespreking van: Reitze J. Jonkman en Arjen P. Versloot. 2025. Het Friese ‘Nederduits’. Beknopte geschiedenis van de Nederlandse taal in Fryslân. Ljouwert: Afûk. 407p.
Laat een reactie achter