Op 13 maart 2025 werd het boek Sympathie voor de duivel van Jaap Goedegebuure gepresenteerd. Manon Uphoff hield daarbij deze toespraak.
Een boek over de verbeelding van het kwaad in Nederlandse en Vlaamse literatuur, een werk waar, aldus de auteur, in een periode van ruim acht jaar aan is gewerkt—het zou een klein kwaad zijn om de vrucht van die arbeid, die bloem op de mestvaalt, in de mij toegemeten vijf minuten recht te doen. Dat ga ik dus ook helemaal niet proberen.
Wat is er dan wél in kort bestek over te zeggen? Is het mogelijk een routemap te bieden, de deur naar dit boek vast op een kier te zetten en een glimp te tonen van de rijkdom en reikwijdte ervan? Hoe wordt het kwaad verbeeld, hoe wordt die verbeelding onderzocht? Via welke werken, welke auteurs?
We bewegen ons langs verderf en het verderfelijke, en van een verfijnd bederf naar het parasiterende, dit bederf in gang zettende, van het sadistische naar het sadomasochistische, van het sublieme, ontzagwekkende, ‘heilige’ kwaad naar het banale, kille, botte, rekenkundige, machinale kwaad van met name de Tweede Wereldoorlog. We betreden het kwaad van de verleiding, van gespeelde of mythologische onschuld, ontmoeten de kwaadaardigen en de listigen, passeren zondebokken, geofferden en zichzelf opofferenden. In dubbelgangers zien we het kwaad weerspiegeld, gedraaid, verwrongen. We belanden op het pad van vergelding, vergeving, verzoening—maar vooral op dat van de leugen en het zelfbedrog.
We dalen af in griezelkelders waar de griezelromantiek hoogtij viert, komen uit bij het kwaad als stompzinnig oerverschijnsel en eindigen bij de vraag van de auteur of we werkelijk tot de kern van het kwaad kunnen doordringen, of dat er misschien vele kernen zijn.
We treffen Couperus, Jacob Israël de Haan, Slauerhoff, Vestdijk, Brakman, Reve, Hermans, Mulisch, Ferron, Louis Paul Boon, Rijneveld, Claus, Afth, Oek de Jong, Willem Jan Otten, Dorrestein, Palmen, Rosenboom, Grunberg en Uphoff.
Het boek riep vragen op waar ik me sinds de lezing mee bezighoud. Bijvoorbeeld: van welke kant leren we het kwaad het beste kennen? Weet degene die het kwaad schept er per definitie meer van dan degene die het ondergaat? En hoe verhoudt kunst over het kwaad zich tot de werkelijkheid van dit kwaad? Dat het kwaad eigen is aan de mens, zo opent dit buitengewoon prikkelende en goed geschreven boek, is een moeilijk te loochenen feit. Het wemelt in de menselijke geschiedenis van moordenaars, sadisten, verkrachters, dierenbeulen, van gewetenloze tirannen, dictators, sekteleiders, berekenende managers en andere leidinggevenden. Opvallend is dat het kwaad in dit boek meestal een kwaad vol verbeelding is—doordacht, vormgegeven, vaak met een zekere esthetiek—het kwaad van de onverschilligheid of afstomping speelt minder een rol, al zijn ook daar in kunst en literatuur voldoende vertegenwoordigers van te vinden, en treft de auteur het in het werk van Ferron.
Het boek biedt geen filosofisch vertoog over de herkomst en het wezen van het kwaad — zo’n vertoog bestaat al, we lezen Safranski—maar onderzoekt hoe het kwaad wordt verbeeld en hoe schrijvers zich daartoe verhouden. Is het kwaad verbonden met de vrije wil, de losgeslagen, nietsontziende vrijheid? Of zit het ingebed in het Goddelijke, slechts door ons in splijting ervaren, een gespletenheid die we steeds opnieuw willen opheffen? Is de aanwezigheid van het kwaad een bevestiging van het goede? Fungeert het als boosaardige troost in de leegte die in het existentialisme aan het licht werd gebracht? Is het beoefenen en uitdenken van het kwaad een individuele daad, of raken we onszelf, dit ‘ik’ erin kwijt, zoals dat ook gebeurt in de erotiek, de religie, de pijn, de dood?
Welke schrijvers komen hier aan het woord en over welke kwaden… via welke personages, met welke stijlmiddelen denken ze na over het kwaad en op welke denkers, filosofen, kunstenaars leunen ze? Bataille, de Sade, Baudelaire, Nietzsche, Camus. Het katholicisme, religie, atheïsme, zwarte romantiek, nihilisme… Dit boek, dat geen volledigheid pretendeert, werpt nieuwe, boeiende vragen op. Bijvoorbeeld: als we van de nimfijn een type maken, moeten we dan niet ook de constructeur van dat zogenaamde type zo langzamerhand als een (arche)type beschouwen?
Waar in veel van de door Goedegebuure aangehaalde werken vertellers en perspectieven samenvallen met de betoverde blik —met fantasieën die het kwaad voeden — zien we bij anderen (o.a. Rijneveld en Uphoff) juist een dissectie van het mechanisme waarin het kwaad wordt waargenomen, geconstrueerd, opgeroepen. Hier geen verleiding en verderving, maar een verlangen tot ontleden van de constructie van het kwaad, en verschuivingen van perspectief. Bijna alle auteurs tasten in hun werken de grenzen af: waar de werkelijkheid van het kwaad zich ophoudt en de illusie van het kwaad begint, of omgekeerd: waar de verbeelding van het kwaad overgaat in de uitoefening van het kwaad.
Sympathie voor de Duivel is een uitzonderlijk rijk en doordacht werk, een prachtig prisma, een boek dat uitnodigt en stimuleert om verder te denken, om dwarsverbanden te leggen, om te blijven dwalen langs de vele gestalten die het kwaad in de literatuur heeft aangenomen en zal blijven aannemen.”
Laat een reactie achter