In gesprek over uitvaartwensen
Veel mensen willen hun uitvaartwensen vastleggen. Bijvoorbeeld om hun toekomstige nabestaanden te ontlasten, of omdat ze graag zeggenschap willen over hun eigen uitvaart (Mathijssen & Venhorst, 2019). Dit leidt ertoe dat steeds meer gezonde mensen in gesprek gaan met een uitvaartbegeleider om de mogelijkheden te bespreken en een uitvaartplan te maken. Dit wordt vaak een “wilsgesprek” genoemd, maar uitvaartbegeleiders gebruiken bijvoorbeeld ook de termen “wensgesprek” en “voorgesprek”. Soms gebeurt dat aan de hand van een zogenaamd “wensenboekje”, maar ook lang niet altijd.
Makkelijke vragen?
De emoties bij een wilsgesprek lopen meestal minder hoog op dan als iemand op sterven ligt of al is overleden. Toch zijn ook wilsgesprekken complex om te voeren en je ziet ook hier moeilijke gesprekssituaties. Misschien denk je bij “moeilijke gesprekssituaties” meteen aan “zware onderwerpen”, maar ook ogenschijnlijk eenvoudige onderwerpen kunnen lastig blijken te zijn. Tenminste, als je in detail naar zo’n gesprek kijkt.
Hieronder volgt een fragment uit het begin van een wilsgesprek. U is de uitvaarbegeleider; C de cliënt. De symbolen geven details weer zoals intonatie, volume, snelheid en pauzes. In de analyse worden de belangrijkste symbolen uitgelegd; een overzicht van transcriptiesymbolen staat onderaan.
In regels 1,2,4 legt de uitvaartbegeleider uit dat ze meestal met makkelijke vragen begint, ook als het gesprek “wel heel moeilijk“ is. (Het huidige gesprek is dus niet moeilijk.) In regel 9 introduceert de uitvaartbegeleider de vraag die gaat komen als een “makkelijke vraag“. Maar in regel 17 komt de vraag pas na twee her-starts, en het woord “eigenlijk“ presenteert de vraag ook als niet perse eenvoudig.
Maar dat is nog niet alles. De uitvaartbegeleider maakt namelijk de oorspronkelijke versie van de vraag niet af (in regel 10). Dit is onder meer te zien aan het afbreekstreepje achter “eh-“. Daarvoor in de plaats komt een verontschuldigende aankondiging dat de uitvaartbegeleider de “wat persoonlijke dingen“ gaat vragen. De cliënt wimpelt snel de verantwoording af (de vierkante haken in bv regels 10 en 11 betekenen dat de twee sprekers tegelijk iets zeggen). Zo behandelt de cliënt de verontschuldiging als onnodig. Ze spoort de uitvaartbegeleider aan om deze persoonlijke dingen inderdaad te vragen. In regel 15 moedigt ze de uitvaartbegeleider ook nog eens expliciet aan met “je mag alles vragen“.
Interactionele moeite
Deze analyse laat zien dat al voordat de vraag naar de volledige naam in regel 17 gesteld wordt, er al veel interactionele moeite gedaan is om de vraag überhaupt te kunnen stellen. Nu kan dit er ook mee te maken hebben dat in dit geval de cliënt ondergetekende is. Ik voerde dit wilsgesprek mede als onderzoeker, omdat ik wilde weten hoe zo’n gesprek gaat en hoe het is om opgenomen te worden tijdens zo’n gesprek. Misschien was dit de aanleiding voor de uitvaartbegeleider om de persoonlijke vragen te verantwoorden en om uit te leggen wat dat ze meestal met een gemakkelijke vraag begint. Toch blijkt dit niet ondubbelzinnig uit het fragment. Ook is dit is niet het einge moment waarop de interactie rondom deze zogenaamd makkelijke vraag moeite lijkt te kosten.
Gehuwdennaam
Ook het vervolg laat zien dat beide gespreksdeelnemers moeite moeten doen. Dat is alleen al te zien aan het feit dat ze er nog meer dan honderd regels over doen voor ze het onderwerp wordt afgerond, en ze doorgaan naar de vraag naar het adres. Daar zit ook het spellen van de namen van de cliënt en haar partner bij, en nog een paar verbeteringen. Maar er zijn ook “grotere“ hobbels in het gesprek. Dat is komt aan de orde ná het volgende fragment over de achternaam:
De gesprekspartners komen hier samen tot een begrip van wat de “meisjesnaam“ van cliënt is en die van de partner. De uitvaart begeleider schrijft dit waarschijnlijk op in regels 46-47,51,58-60. Ook hier is een kleine onderhandeling over de spelling (r.48-50). Tot zover niet zo spannend.
Rouwkaart
Het wordt ingewikkelder als de uitvaartbegeleider probeert uit te vogelen wat er op de rouwkaart moet:
De uitvaartbegeleider probeert eerst uit te vinden of de cliënt vooral haar ongehuwdennaam gebruikt (regel 61). De cliënt bevestigt dit, maar nuanceert dit ook: in bepaalde contexten gebruikt ze haar ongehuwdennaam, en in andere contexten haar partner’s naam (regel 62-64). De uitvaartbegeleider behandelt dit als duidelijk (regel 64, 66). Toch laat “maar in principe” zien in regel 67 dat de uitvaartbegeleider nog niet klaar is om over te gaan op een ander gespreksonderwerp.
In regels 67-70 licht de uitvaartbegeleidster toe waarom ze de vraag stelt naar de volledige vraag: het gaat niet alleen om de administratie, de informatie nodig voor de rouwkaart. De vraag naar de volledige naam wordt dus met een bepaald doel gesteld. De cliënt behandelt dit als nieuws met “o:h” (regel 71; de : laat zien dat de o-klank langgerekt is), en dus als nuttig.
Wat opvalt is dat de uitvaartbegeleider deze toelichting pas geeft na een paar zelf-onderbrekingen en herstarten (regels 67-68). Ook maakt ze expliciet dat er verschillende formuleringen mogelijk zijn met “laa’k ’t zo zeggen” (regel 68). En ze kiest niet voor “rouwkaart” maar “kaart”, waardoor “rouw” minder wordt benadrukt. En die kaart wordt als een hypothetisch scenario gebracht met “stel dat we je kaart maken”. Hiermee maakt de uitvaartbegeleider het overlijden zoveel mogelijk los van de cliënt. Al met al behandelt de uitvaartbegeleider de rouwkaart als een delicaat onderwerp. Dat is mogelijk terecht, maar het laat in elk geval zien dat het toch niet heel makkelijk is.
Gewetensvraag
Niet alleen de uitvaartbegeleider worstelt met de vraag over de kaart. De cliënt laat ook zien dat de vraag ingewikkeld is. Dat zien we al aan het eind van fragment 3. In de pauze van 0,4 seconden in regel 74 had de cliënt al een antwoord kunnen geven, maar dat antwoord komt in elk geval niet meteen. En als er dan een reactie komt (tegelijk met de uitvaartbegeleider die de andere volgorde-optie geeft, r.73), is dat een langgerekt “jA::”. De cliënt laat zo zien de vraag gehoord te hebben maar geeft nog geen antwoord. Ook in fragment 4 komt er nog niet direct een antwoord:
Er volgt een pauze van 1 seconde (en dat is echt lang in een gesprek). Vervolgens “doet” de cliënt denken met een heel langgerekt “eh” (regel 76). Hiermee houdt ze de beurt, maar behandelt de vraag ook als niet direct te beantwoorden. In regel 77 begint ze aan een antwoord, maar onderbreekt dit door een evaluatie van de vraag als “gewetensvraag” (regel 79; zie ook in regel 83).
De uitvaartbegeleider laat zien dat ze het geworstel van de cliënt herkent met “gelijk een hele moeilijke vraag”. Ze behandelt het trouwens niet als een enorm probleem door het met een lachende stem te zeggen, gemarkeerd door de @-tekens. Ook biedt ze de mogelijkheid om een beslissing uit te stellen (regel 84,86). Kortom, ze biedt een oplossing aan en behandelt zo de ontstane gesprekssituatie als problematisch.
Intuïties over gesprekken kloppen vaak niet
Voor alle zekerheid: het was een heel prettig gesprek en ik zou zo mijn uitvaart aan deze uitvaartbegeleider toevertrouwen. Tegelijkertijd we kunnen we zien dat vragen waarvan de meeste mensen zouden denken dat ze gemakkelijk zijn, in een gesprek gecompliceerd kunnen zijn en interactionele inspanning eisen. Van beide partijen. Ook ándere intuïties over gesprekken -in allerlei beroepen en in informele settings – kloppen lang niet altijd (Hoey & Kendrick, 2018). Dit “gat” tussen wat we denken over gesprekken en hoe gesprekken daadwerkelijk werken, kan ermee te maken hebben dat we ons alle haperingen, uitstel, intonatie herformuleringen etc. niet kunnen herinneren (Stokoe, 2018). Terwijl deze wél belangrijk zijn voor wat we doen in gesprekken. Het loont dus de moeite om verwachtingen en ideaalbeelden tijdelijk opzij te schuiven, gesprekken gedetailleerd uit te werken en te kijken hoe ze echt werken. En daarop te reflecteren. Zeker als het om iets belangrijks en gevoeligs gaat als bijvoorbeeld afscheid nemen.
Literatuurverwijzingen
Hoey, E. M. & Kendrick, K. H. (2018). Conversation Analysis. In A. M. B. de Groot & P. Hagoort (Eds.), Research Methods in Psycholinguistics and the Neurobiology of Language: A Practical Guide (pp. 151-173). Wiley Blackwell.
Mathijssen, B. & Venhorst, C. (2019). Funerary Practices in the Netherlands. Bingley: Emerald.
Stokoe, E. (2018). Talk. The Science of Conversation. Robinson, an imprint of Little, Brown Book Group
Laat een reactie achter