Een imposante vrouw stapt de ruimte binnen. Imposant in alles: haar stem onontkoombaar, haar postuur dwingt tot rechtop zitten, haar wetenschappelijke statuur vult de kamer. Ze is Pools, en dat mag je weten — niet uit trots, maar uit grond. Stevig geworteld, gevormd door geschiedenis en cultuur, door taal en denken. Zo kwam Agata binnen. En zo bleef ze, vanaf dat ik haar ontmoette.
Ze maakt snel duidelijk: de neerlandistiek — die draagt ze niet alleen een warm hart toe, die wil ze mee vormgeven. En dat doet ze. Ze wordt columnist bij VakTaal, en ik mag met haar samenwerken. Dat zeg ik niet achteloos.
De stukken die ze schrijft, mailt ze me. Maar altijd hoor ik haar stem, nog voor ik het document open.
“Iris, jij kijkt ernaar.”
Niet zozeer een vraag. Eerder een opdracht. Nee — een vanzelfsprekendheid.
En ik kijk ernaar. Ik lees ze. Met aandacht, met plezier. Want in elke zin hoor ik haar. Die stem — krachtig, doordacht, lichtelijk streng, en altijd uitnodigend.
Ze schreef over taal zoals je over een geliefde schrijft: met fascinatie, scherpte, toewijding. En altijd met betekenis.
De laatste keer dat ik haar sprak, zei ze op haar indrukwekkende manier:
“Iris, ik zie jou in Brussel.”
Ze doelde op het Colloquium Neerlandicum dat komende augustus daar plaatsvindt.
Ik hoor het haar nog zeggen. Zeker.
Maar in Brussel ga ik haar niet zien. Ik ga haar niet horen.
En dat is onvoorstelbaar.
En toch, wie goed luistert, zal haar blijven horen. In woorden, in herinneringen, in haar werk.
In die stem die zegt:
“Iris, jij kijkt ernaar.”
Ja, Agata. Dat blijf ik doen.
Lees ook het overlijdensbericht Agata Kowalska-Szubert
Laat een reactie achter