Journalistiek en de kunst van het verleiden
Eind april vond in de kolommen van Neerlandistiek een kleine discussie plaats naar aanleiding van passages in de krant van het type Franciscus was een uitgesproken politieke paus. Zijn begrafenis wordt bijgewoond door talloze wereldleiders. Maar hoeveel macht heeft een paus eigenlijk? Het stramien: Informatie, gevolgd door een directe vraag, voorafgegaan door het nevenschikkende voegwoord maar. Taaladviseur Joost Swanborn bestempelde het maar in de ankeiler als ‘kinder-maar’, en motiveerde desgevraagd die kwalificatie met: “Vanwege de associatie met spreekbeurten vol niet- en schijntegenstellingen.” In zijn commentaar betoogde Marc van Oostendorp op 29 april dat het maar toch niet helemaal schijn is, het markeert “een tegenstelling tussen wat we al weten en wat het eigenlijke onderwerp van het artikel zal blijken te zijn.”
Als partikelvorsers, een beroepsleven lang gefascineerd door semantiek en pragmatiek van schijnbaar onbeduidende functiewoorden, voelden wij ons natuurlijk getriggerd. De media vormen een aparte biotoop voor wervend en desnoods manipulerend taalgebruik, waar die schijnbaar betekenisarme functiewoorden zich prachtig toe lenen. Sinds een paar jaar wisselden wij geregeld beschouwingen uit over krantenkoppen en ankeilers die iets aparts doen met het tegenstellend voegwoord. Waarbij de suggestie wordt gewekt, zoals LDK in een reactie van 30 april schreef: ‘Hoe het echt in elkaar zit, volgt nu’.
Echtheid en pose
In de permanente strijd om aandacht van lezers voor artikels in kranten en online media, worden lokkende titels bedacht. Het schrijven ervan is eigenlijk een vak apart geworden, waarbij de redacteurs – die niet noodzakelijk de auteurs van het artikel zijn – zich bedienen van allerlei formats, die we ook terugvinden in de kop en onderkop van menig krantenartikel. Alle linguïstische lagen en listen worden hiervoor ingezet, en zeker ook de connectoren en conversatiemarkeerders waar de boven aangehaalde discussie over ging.
Met Van Oostendorp menen wij dat de nevenschikkende voegwoorden die met tegenstelling te maken hebben (of, maar) zonder meer in hun normale semantische toepassing gebruikt worden. Wat ze apart maakt, is het clichématige van dergelijke formats, waardoor het gebruik tegelijk iets onwaarachtigs krijgt, iets kinderlijks zoals Swanborn zegt. Naast het ‘voegwoord-format’, waar de bijdrage van 29 april over ging, en waar we meteen nog iets over zeggen, is er ook het ‘vraagwoord-format’.
Vraagwoordzin als belofte van verklaring
Om het pragmatische effect van de ‘moderne’ stijl van titels en krantenkoppen te appreciëren, volstaat het even te vergelijken met hoe die er vroeger uit gezien zouden hebben. Een type dat zich daar goed toe leent, is dat met een inleidend vraagwoord, type Hoe Rutte de NAVO-top naar Nederland haalde (website NOS, 29.01.2025). Het gaat om een zelfstandig gebruikte vragende bijzin, waarbij de informatie die eigenlijk nieuw zou moeten zijn (Rutte haalt de NAVO-top naar Nederland ) voor de lezer, toch naar het presuppositionele, d.i. bekend veronderstelde, deel van de zin gehaald wordt. Men zou hierbij iets kunnen aanvullen in de zin van: ‘U vraagt zich misschien af hoe Rutte dat kunstje flikte?’ Welnu, dat zullen wij, goed geïnformeerde journalisten, even voor u uitleggen’. Dàt hij dat kunstje flikte, is eigenlijk al geen nieuws meer.
Wie oud genoeg is om nog het tijdperk van vóór de sociale media en de 24/7 berichtgeving meegemaakt te hebben, zal zich nog berichten herinneren met een traditionele ‘zakelijke’ kop als Universiteiten dragen zelf bij aan de verspreiding van desinformatie. De website van de Universiteit Utrecht schrijft op 30.10.2025 echter conform de tijdsgeest Hoe universiteiten zelf bijdragen aan de verspreiding van desinformatie. De krant De Standaard schrijft op 01.05.2025 niet, zoals in 1980 gebeurd zou zijn: Vooruit wil Limburg heroveren na jaren van interne twisten, maar Hoe Vooruit Limburg wil heroveren na jaren van interne twisten. De website van Avrotros van 02.052025 (eenvandaag.avrotros.nl) schrijft niet Nieuwe statiegeldwinkels zijn niet de oplossing voor rondzwervende blikjes en flesjes, maar Waarom nieuwe statiegeldwinkels niet de oplossing zijn voor rondzwervende blikjes en flesjes. Op de een of andere manier lijkt zo’n vragende zin het imago van de verslaggever op te krikken: niet alleen de droge rapportering van geobserveerde feiten of ontwikkelingen, maar meteen ook de verklaring! De journalist die vanuit een superieur gezichtpunt achter de feiten weet te kijken.
Nog eens de nevenschikking
Net als met maar kun je met nevenschikkend of een indruk wekken van kritische zin: je bent genuanceerd, je hebt aandacht voor beide mogelijkheden: de krant De Morgen van 14.11.2022 schreef Voetbalsupporters hebben teveel macht. Of net niet. Het naast elkaar zetten van mogelijke werkelijkheden, dezelfde hoek waarin het maar-gegeven thuis lijkt te horen.
Het[X. Maar Y?]-format is een van de varianten uit het opmaakrepertoire van redacteuren die bij aangeleverde artikelen de koppen en ankeilers maken. Telkens wordt eerst iets gezegd wat als redelijk algemeen bekend voorgesteld wordt. In wat volgt na maar wordt een vraag geformuleerd die het voorgaande relativeert. Omdat op die manier de nieuwsgierigheid van de lezer wordt gewekt, gaat het om een vorm van ‘click-bait’, een ‘lokaas’ om de lezer ertoe te brengen verder te lezen. Bovendien biedt het tegenstellende voegwoord de mogelijkheid te poseren als de superieure, kritische journalist. De impliciete boodschap is immers: “we geloven niet zomaar alles wat verteld wordt”, zeker als in de vervolgzin nog een aanvulling komt die met waarachtigheid of geloofwaardigheid te maken heeft. In het NRC-voorbeeld van Swanborn vervulde het modale partikel eigenlijk die rol, evenals in het voorbeeld uit Trouw van 18.11.2022 Een wandeling in de natuur doet ons goed. Maar waarom eigenlijk? Andere modale partikels zijn echt (ankeiler in De Standaard 27.12.2022 De hoge prijzen hakken erin, maar hoe ernstig is de koopkrachtcrisis nu echt?), wel (kop in De Groene 21.06.21 Verslaafd aan China. Ankeiler: Het wordt steeds moeilijker om nieuws over de Oeigoeren te horen en ondertussen vrolijk goedkope spullen uit China te blijven kopen. Maar kunnen we wel zonder? In dit laatste voorbeeld geeft de kop het antwoord al weg: We zijn verslaafd aan China, we kunnen niet zonder hun goedkope spullen. Verwijzing naar waarachtigheid kan ook met een werkwoord als kloppen, aangevuld met het partikel ook, zoals in de kop van De Morgen 26.01.23: Grote bedrijven misbruiken inflatie om hoge prijzen te vragen, denkt de Belg. Maar klopt dat ook?
Iets minder suggestief is het lead-gedeelte waar geen maar ingevoegd wordt, zoals in de NRC van 18.02.2023: Kop: De islam kwam niet uit de lucht vallen. Lead: Volgens de traditie ontstond de islam in een vacuüm. Ankeiler: Waren Mohammeds woorden uniek? In dit voorbeeld geen maar, al had het wel gekund. Dat zou betekenen dat we een ’tekstschema’ moeten aannemen met een expliciet maar als optionele aanvulling. De strekking van de vraagzin is steeds: ‘(Maar) is dat wel zo?’ Wat dan een stimulans voor de lezer moet vormen om zich in de daarna volgende (lange) tekst te verdiepen. En het gesuggereerde antwoord is: Nee, of: ‘Dat zit toch allemaal wat gecompliceerder in elkaar.’
Slotsom: ankeilers staan in zekere zin los van het journalistieke product, vaak wat de maker betreft, zeker wat het doel betreft. Zet de journalistiek in op inhoud, bij de lokzinnen staat de vorm helemaal ten dienste van het zieltjes winnen. De kunstmatige tegenstelling in een herkenbaar dialogisch format is uit op het vangen van de aandacht, het lokaas voor de clicks of de aandachtsspanne om het journalistieke product zijn lezers te geven .
Mij lijkt de geschreven nieuwsvoorziening zo in elkaar te zitten
– nieuws, vaak op nu.nl
– reflectie op, analyse van het nieuws – dat zietde betere krant als zijn taak.
Daarom kom je Hoe Rutte … e.d. wel tegen in de NRC, niet in de koppen van nu.nl