Over het nieuwe boek van Nicoline van der Sijs
Dit boekje is het eerste deel van een boekenreeks, opgezet door de afdeling Nederlandse taal en Cultuur van de Radboud Universiteit in Nijmegen. “Het doel van de reeks is om lezers op een vernieuwende, aansprekende manier kennis te laten maken met recent Neerlandistisch onderzoek.” Er wordt bij deze boekjes ook aanvullend lesmateriaal aangeboden. Dit is voor dit boek te vinden op de website van Levende Talen. Deze link heb ik achterhaald door te gaan naar de in het boek vermelde website ‘Didactiek van het Nederlands – Zo kan het ook’.
De vraag in de titel van dit boek komt voort uit de gedachte die volgens de auteur bij sommigen voorkomt dat, doordat we nieuwe woorden maken voor “nieuwigheden”, de woordenschat van het Nederlands steeds groter wordt. Deze vraag wordt heel helder en deskundig beantwoord, doordat de auteur onderscheid maakt tussen drie verschillende benaderingen van de woordenschat: hoeveel woorden er in een woordenboek staan, hoeveel je er vindt in een verzameling van grote corpora, en hoeveel woorden de taalgebruiker opslaat in zijn geheugen (het mentale lexicon). De hoeveelheid woorden in een woordenboek hangt af van wat de uitgever wil qua omvang, en in welke mate het woordenboek historisch is. In corpora vind je natuurlijk veel meer verschillende woorden, waarbij veel ervan eendagsvliegen zijn. Het mentale lexicon van een ontwikkelde volwassen taalgebruiker omvat volgens onderzoek waar Van der Sijs naar verwijst gemiddeld niet meer dan 42,500 woorden.
De informatie die Van der Sijs geeft over de opbouw van onze woordenschat is heel helder gepresenteerd, en voorzien van vele verduidelijkende grafieken.
Het antwoord dat Van der Sijs geeft op de vraag in de titel is globaal als volgt: in woordenboeken verandert de omvang niet veel: er komen in beperkte mate woorden bij. De omvang van ons mentale lexicon zal wel groeien naarmate we ouder worden en meer opleiding hebben gevolgd, maar de capaciteit van ons geheugen is beperkt. Alleen in corpora is het aantal woorden volgens Van der Sijs in principe oneindig dankzij ons vermogen om nieuwe woorden te maken en woorden te ontlenen aan andere talen.
Dit boekje biedt zo goede, wetenschappelijk onderbouwde, informatie over de opbouw van de Nederlandse woordenschat, en kan zeker gebruikt worden voor leuke opdrachten bij het onderwijs in het Nederlands. Wel maak ik als morfoloog nog enkele kanttekeningen bij hoofdstuk 4, met de titel ‘Het uitbreiden van bestaande woorden’, waarmee bedoeld wordt: de uitbreiding van de woordenschat op basis van bestaande woorden door middel van morfologische processen.
Allereerst zou ik nog wat meer nadruk leggen op het feit dat het gebruik van sommige van deze processen vaak niet tot nieuwe woorden leidt die worden onthouden en opgeslagen, maar pragmatisch gestuurd is. Zo worden veel nieuwe woorden alleen gebruikt om iets positief of negatief te evalueren (met voorvoegsels als super– of kut-, of door het verkleinwoord te gebruiken). Ook speelsheid speelt een grote rol, zoals in de woorden interessant-willen-doenerig en Ja, zo goddelijke-inspiratie-op-tochtige-zolderkamer-achtig (voorbeelden uit Jan Kuitenbrouwer, Turbo-totaal (1987, p. 11). Ook samenstellingen met twee identieke woorden zoals meisje-meisje hebben vaak een primair evaluerende betekenis, en zijn daardoor gewoonlijk eendagsvliegen.
Wat betreft samenstellingen maak ik nog een paar opmerkingen. Op p. 49 schrijft Van der Sijs dat samenstellingen maar één klemtoon hebben, en dat taalgebruikers de neiging hebben om de klinkers in onbeklemtoonde lettergrepen gereduceerd uit te spreken. Zij geeft als voorbeeld van zulke reducties uit de middeleeuwen woorden als cooman (voor koopman) en vrienscap (voor vriendschap). Dat zijn echter geen voorbeelden van klinkerreductie, maar van vereenvoudiging van clusters van medeklinkers. Bovendien: in samenstellingen is er wel degelijk meer dan een klemtoon. In koopman bijvoorbeeld is er een secundaire klemtoon op man waardoor de klinker niet wordt gereduceerd.
Volgens Van der Sijs zijn er zelfs bij het zeer productieve procédé van nominale samenstelling beperkingen van semantische aard. Ze schrijft dat je bijvoorbeeld niet liefdedoos kunt zeggen omdat we er geen betekenis aan kunnen koppelen (p. 57). Dat lukt me echter prima, en je vindt op internet dit woord bijvoorbeeld voor een hartvormig Valentijnscadeau. Het is denk ik moeilijk om echt harde semantische beperkingen op samenstelling te vinden.
Bij de nuttige literatuurverwijzingen teken ik nog aan dat van het boek van Booij & Van Santen, Morfologie, de woordstructuur van het Nederlands de 1e druk van 1998 wordt genoemd; er is een derde, herziene druk verschenen in 2017. Van Booij, The Morphology of Dutch, waarvan de 1e druk verscheen in 2002 is er een 2e, aanzienlijk gewijzigde druk uit 2019.
Deze kanttekeningen beogen niet iets af te doen aan mijn waardering voor dit interessante boekje. Ik hoop dat het in het onderwijs gebruikt gaat worden. Geweldig dat dit boek in open access is gepubliceerd, en dat je het gratis kunt downloaden op deze website.
Nicoline van der Sijs, Dijt onze woordenschat uit? Over opbouw en geschiedenis van de Nederlandse woordenschat. Nijmegen: Radboud University Press, 2025.
Laat een reactie achter