Omdat niemand het doet, zal ik het maar doen: protesteren omdat de dichter J.C. Bloem (1887-1966) geruisloos uit de canon is verdwenen. Ik herhaal hier wat ik bij de eerste canonlijst in 2015 als commissielid over hem schreef:
“Bloem is een huilebalk die het huilen cultiveert”, zei de dichteres die de P.C. Hooftprijs 2015 won. Bloem sust je met zijn poëzie in slaap, vindt ze, hij dekt het leven zachtjes toe. Niets is minder waar. J.C. Bloem is de dichter van het verlangen: van de fundamentele onvervuldheid ervan én van de afwezigheid van het verlangen, nog erger. Hij is slechts in schijn de dichter van de berusting.
Wat Bloem over de Italiaanse dichter Leopardi zei, kan ook over hemzelf worden gezegd: “Wie heeft er aangrijpender dan hij de bitterheid uitgesproken, die alle doekjes voor het bloeden ten spijt de kern van ieder en alle leven uitmaakt?”
Hij heeft niets nieuws gezegd, geen nieuwe vormentaal uitgevonden. Hij heeft de mislukking van elk leven, de vergankelijkheid van alles genadeloos in eenvoudige, tijdeloze woorden uitgedrukt. De paradox is dat die woorden een zekere troost lijken te brengen. Dat heeft met de feilloze vormvastheid van zijn verzen te maken. De verwoording is onontkoombaar. Iemand moest het zo zeggen. Het is voortaan gezegd. Noem dat dan maar “klassiek”.
Bloem kreeg de literaire prijzen die ertoe doen maar mislukte voor de rest in alles wat hij ondernam. Als hij al iets ondernam. Toch liet deze notoire luiaard meer dan duizend bladzijden kritieken, essays en aforismen achter. Zijn wereldbeeld was dat van een volbloed reactionair: “Iedere verandering is een verslechtering, zelfs een verbetering.” Het interbellum ging hem al niet meer af, en uiteindelijk vond alleen de periode voor de Eerste Wereldoorlog (zijn eigen jeugd) genade in zijn ogen. Van pacifisten en “humanitair” geïnspireerde kunstenaars moest hij niet weten. Zelfs als hij zich grandioos vergist, blijft het helder geformuleerd. Als dichter beperkte hij op het einde van zijn leven zijn oeuvre uiteindelijk tot honderdeenenzestig gedichten. Daarvan zijn er zeker een dertigtal die wij niet zouden willen missen. “Is dit genoeg: een stuk of wat gedichten, / Voor de rechtvaardiging van een bestaan,” Meer dan genoeg.
Ik zei hetzelfde anders tien jaar geleden

Dank, Luc, voor je pleidooi. Goed te weten dat er nog poëzieliefhebbers zijn die getuigen van hun ‘onvergankelijke aanhankelijkheid’ aan de dichter die in de canon hoort te blijven (net als Leopold en Lucebert, die ook weggevallen zijn uit het jongste canoninitiatief).
Dutch blues
Zo´n canon zegt meer over het heden met zijn gektes dan over het verleden zonder gektes.
De inhoud van Bloems gedichten doet er eigenlijk weinig toe. Het gaat niet zozeer om het wat maar het draait om het hoe. En wat dat laatste aangaat, de latere gedichten van Bloem zitten best doorwrocht in elkaar.
Agressie jegens Bloem is zoiets als agressie tegen Bach.
De inhoud doet er niet veel toe. Schreef ik. Maar toch wel een beetje. Geregeld denk ik aan een flardje Bloem.
Wie stellen die canon op? Heeft iemand als zeg ik ook enige medezeggenschap?
Als iemand in de canon thuishoort, is het Bloem. Toen mijn man kort na de herfst, en in het begin van de winter van vorig jaar overleed, las ik bij zijn afscheidsbijeenkomst de laatste vier strofen uit zijn gedicht ‘In Memoriam’ voor. Een beter afscheid had ik niet kunnen bedenken: “zon, mist en stilte, en dan voor immermeer”.
Ik deel je droefheid. De nieuwe canon volgt de waan van de dag, of beter: de woke van de dag.
Zie ook mijn leermiddel over de ‘nachtegalen’ van J.C. Boem op de website Klascement.