Ik vertel jullie een verhaal. Let goed op, het is zo voorbij:
Wipneus heeft pasta gegeten. Pim heeft Italiaans gegeten.
Wat een vreemd verhaal! Niet alleen is er geen duidelijke conclusie, er lijkt iets mis te zijn met het verband tussen de twee zinnen. Iets dat wel goed gaat bij het volgende verhaaltje:
Wipneus heeft pasta gegeten. Pim heeft pizza gegeten.
Wat is het verschil? De zin ‘Pim heeft Italiaans gegeten’ suggereert dat er verder niemand is in ons gesprek die Italiaans gegeten heeft. Hij suggereert dus een contrast met wat Wipneus, die zojuist genoemd is, genuttigd heeft. Maar pasta geldt doorgaans ook als Italiaans eten. In het tweede verhaaltje doet zich dat probleem niet voor: pizza is geen pasta. Het eerste verhaaltje kun je verbeteren door ook toe te voegen:
Wipneus heeft pasta gegeten. Pim heeft ook Italiaans gegeten.
Ook geeft het signaal: er is geen sterk contrast. Overigens ga je er, als je dit leest, nog steeds wel vanuit dat Pim wel iets Italiaans gegeten heeft, maar dat dit waarschijnlijk geen pasta zal zijn. Anders had de verteller dat wel gezegd:
Wipneus heeft pasta gegeten. Pim heeft ook pasta gegeten.
Wel geldt hier dat het ook weer gek zou zijn om die zin helemaal te herhalen. Het volgende is nauwelijks een goed verhaaltje:
Wipneus heeft pasta gegeten. Pim heeft pasta gegeten.
In zijn proefschrift onderzocht de Utrechtse onderzoeker TIjn Schmitz dit soort relaties tussen zinnen, en in het bijzonder hoe mensen dit soort relaties in hun hoofd verwerken als ze dit soort miniverhaaltjes lezen. In taalkundig onderzoek werd tot nu toe vaak de zin als de grens genomen waarbinnen dit soort relaties werden onderzocht. Schmitz laat zien dat ze – zoals in deze gevallen – ook over zinsgrenzen heen gelegd kunnen worden.
Toch geldt dat niet voor alle relaties even sterk. We weten uit eerder onderzoek dat er een verschil is tussen de volgende twee verhaaltjes:
- De professor heeft geen zoon. De laatste jaren werkte hij helaas op alle feestdagen.
- De professor heeft geen dochter. De laatste jaren werkte hij helaas op alle feestdagen.
In allebei de verhaaltjes kan hij eigenlijk alleen op de professor slaan: een niet bestaand kind kan niet op alle feestdagen werken. Toch is dat verband in het tweede geval net iets gemakkelijker te leggen, omdat hij in ieder geval niet kan terugverwijzen naar het vrouwelijke dochter. Schmitz vond dit verband wel, maar het was veel kleiner.

Een kannibaal maakt het nog mooier: Wipneus heeft pasta gegeten. Pim heeft Chinees gegeten.