Wat iedereen moet weten over taal (19)

Onlangs verschenen de resultaten van een onderzoek: wat vinden taalwetenschappers dat mensen moeten weten over taal? Dat resulteerde onder andere in een lijst van 25 vragen. Korte antwoorden op die vragen zet ik hier op een rijtje.
De oorspronkelijke vraag in de Taalcanon is what does it mean to know a language. In het Nederlands klinkt het een beetje vreemd om te zeggen dat je Frans kent (tenzij Frans een persoon is). Mensen zeggen eerder dat ze Frans spreken, of eventueel dat ze Frans kunnen (spreken). De vraag wordt daardoor misschien net een beetje anders, want spreken is een vaardigheid, en geen kennis. Kun je een taal kennen als je haar niet spreekt, of minstens schrijft.
Over de relatie tussen kennis en vaardigheid is van alles te doen in de taaldidactiek en de toegepaste taalwetenschap. We komen uit een periode waarin die vaardigheden centraal stonden in, bijvoorbeeld, het voortgezet onderwijs. Het schoolvak Nederlands was vooral een instrumenteel vak waar leerlingen moesten leren lezen en schrijven en eventueel spreken en luisteren. Mondige burgers opleiden is een nobel doel – de gedachte was dat je dan geen tijd moest verspillen aan wat wel als academische hobby’s werd gezien, zoals nadenken over taal en literatuur.
Deelniveaus
Daar wordt nu anders over gedacht. In de vernieuwing van het taalonderwijs die de komende jaren zal worden geïmplementeerd, worden kennis en vaardigheden duidelijker aan elkaar geklonken. Het idee is dat je pas echt taalvaardig bent als je iets begrijpt van hoe taal werkt. We kunnen kinderen nu wel gaan leren hoe je een opiniestuk of desnoods een bericht op SnapChat kunt opstellen, maar als er over dertig jaar geen opiniestukken of snaps meer geschreven worden, zullen ze zich moeten kunnen aanpassen aan de mores van die tijd. En je bent flexibeler als je zelf kunt bedenken waarom de ene strategie wel werkt en de andere niet. (Daar komt bij dat het schoolvak interessanter maakt als het niet bestaat uit het droog oefenen van vaardigheden ten behoeve van andere vakken, maar als je ook bij Nederlands dingen leert die interessant en uitdagend zijn.)
Laten we er dus vanuit gaan dat je een taal niet echt kunt kennen als je haar niet spreekt en dat je haar omgekeerd niet kunt spreken als je haar niet kent.
Het valt dan op dat het Europese referentiekader (ERK) waarmee taalkennis / taalvaardigheid wordt gemeten, eigenlijk helemaal in termen van vaardigheden gedefinieerd is. Dit kader, waaraan heel veel diploma’s en cursussen in Europa, en daarbuiten, gerelateerd zijn, werkt met drie niveaus – A, B, C – met ieder twee subniveaus: A1, A2, B1, B2, C1, C2. Om een diploma te krijgen voor een van deze deelniveaus gaat het volgens de gehanteerde definities er vooral om wat je kunt en veel minder om wat je weet.
Boodschap
Wie bijvoorbeeld een A1-diploma wil behalen in een taal moet laten zien dat zij “vertrouwde, alledaagse uitdrukkingen en zeer eenvoudige zinnen [kan’ begrijpen en gebruiken,” in die taal, “gericht op concrete behoeften”. Voor een C2-niveau is daarentegen nodig dat die persoon “informatie uit verschillende mondelinge en schriftelijke bronnen [kan] samenvatten, argumenten en verslagen in een coherente presentatie weergeven.”
Zoals deze voorbeelden laten zien, zijn de vaardigheden ook nog eens communicatief. Ze gaan over taal als communicatiemiddel. Niet alleen wordt niet gevraagd dat je een kennistoets over de grammaticale structuur of over de taalgeschiedenis aflegt, ook telt bijvoorbeeld niet of je de onvergankelijkste gedichten schrijft die voor altijd bovenin de canon van de taal staan – als je geen informatie uit allerlei bronnen kunt samenvatten in een coherente presentatie” behoor je nooit tot het hoogste taalvaardigheidsniveau.
Het Europees Referentiekader gaat dus uit van een sterk gereduceerd idee over wat de functie van taal is (zie vraag 6). Goed zijn in taal betekent een boodschap kunnen overbrengen. Hoe beter je dat lukt en hoe ingewikkelder de boodschappen zijn die je kunt overdragen, des te taalvaardiger je bent.
Perfect mens
Dit heeft overigens wel een duidelijk nut: bijvoorbeeld bij vacatures van bedrijven of overheidsorganisaties zal vaak dat aspect van het kennen (of spreken) van een taal van belang zijn, zoals het ook voor iemand die op vakantie of op uitwisseling naar een buitenland gaat in de eerste plaats belangrijk zal zijn om een idee te krijgen of een cursus haar gaat helpen om zich ter plekke ’te redden’ met alledaagse gesprekjes.
Buiten dat soort specifieke praktijken heeft het ERK niet de pretentie een goede maat te zijn van meten hoe goed iemand een taal ‘kent’ of ‘spreekt’. Zoiets geldt ook voor de referentieniveaus die bijvoorbeeld in het Nederlandse onderwijs worden gebruikt. Ik heb de literatuur eens nagekeken en ik ken geen serieuze voorbeelden van maten die wel de hele complexiteit van het begrip ‘kennen van een taal’ in de beschouwing nemen. Dat is ook niet zo gek, gegeven de meerlagigheid van taal – hoeveel verschillende aspecten het heeft, en hoeveel functies.
Iemand die heel goed wil zijn in taal, moet allerlei kennis hebben over alle aspecten van taal, zo iemand moet zich op allerlei manieren goed kunnen uitdrukken (duidelijk, meeslepend, ontroerend, humoristisch) en moet alle andere mensen die ze tegenkomt kunnen begrijpen. Zo iemand moet een sprankelende persoonlijkheid hebben, zo iemand moet heel empathisch zijn, zo iemand moet eindeloos hebben gestudeerd, zo iemand moet de taal van de straat kunnen spreken. Zo iemand moet, met andere woorden, een perfect mens zijn. Daar zijn geen maten voor.
We hebben hier dus een vraag waarop geen antwoord bestaat.
Relevant lemma in de Taalcanon: Begrijpelijke taal, wat is dat? van Ted Sanders
Ik snap dat je niet kunt bepalen wat een perfecte taalkennis en -vaardigheid zouden zijn, maar de vraag wat het betekent om een taal te kennen, of wat iedereen zou moeten weten over taal is (zoals je in het stuk ook bespreekt0 niet zozeer de vraag naar het ultieme niveau, maar naar de grens tussen een taal niet (echt) kennen en een taal (echt) kennen.
Dat zijn denk ik meerdere vragen: ‘Vanaf welk punt zeg je dat iemand een taal (enigszins) kent?’ en ‘Bij wat voor taalvaardigheid zeg je dat iemand “een taal spreekt”?’ en ‘Welke kennis en vaardigheid zou je bij iedere spreker van een taal gewenst achten?’ Je kunt bijvoorbeeld opmerken dat het kennen van een paar losse woordjes niet meteen betekent dat je een taal spreekt. Je moet in elk geval iets van een gesprek kunnen voeren. Bij die gewenste kennis komt de vraag welke kennis over die taal je dan zou moeten hebben. Je zou dan denk ik iets moeten weten over hoe een taal globaal in elkaar zit (hoe je een bewering doet over een toestand of een handeling, hoe je kunt verwijzen naar verschillende tijden en plaatsen, iets van de taalgeschiedenis inderdaad).
De vraag impliceert dus ook de omgekeerde vraag: wat betekent het om een taal niet te kennen of spreken?
Je kunt op twee manieren een taal kennen. 1 De gramatica of de kennis van de spreektaal, klank en gewoonte. (
Hermans W.F. sprak beter Frans dan zijn vrouw die weer beter was in grammatica.
Ik spreek beter Spaans dan mijn vriendin die Soaans heeft gestudeerd.
Mijn buurvrouw spreekt perfect Spaans maar kan het niet schrijven.
Wie een taal kent kent (een) de mogelijkheden.
Ik had een beetje dezelfde gedachte. Ik heb deze weekweer leerlingen die ik wegwijs moet maken in een buurtaal waar de meesten weinig van weten.
Ze mogen ervan uitgaan dat ik het wel kan. Daar is toch een niveauverschil?
Iedereen heeft denk ik ook wel een intuïtief gevoel bij wat het betekent een taal goed, een beetje of niet te kunnen (spreken).
Helemaal onbeantwoordbaar lijkt me de vraag, ondanks de terechte beperkingen, niet. Of zie ik iets over het hoofd?
In een specifieke situatie (specifieke personen met een specifiek idee over wat je nodig hebt van die taal) valt de vraag wel te beantwoorden, maar de vraag is hier hoe dat in het algemeen zit, of er een objectieve maat bestaat om dit vast te stellen. Dat zou ik willen betwisten. Robert Kruzdlo zegt hierboven dat er twee manieren zijn om een taal te kennen, maar ik zou zeggen dat er heel veel zijn. Dat geldt ook op de lagere niveaus. Is het bijvoorbeeld nodig om een taal te kunnen verstaan? Of is het voldoende om haar te kunnen lezen? Of is het andersom voldoende om haar alleen maar te verstaan? Moet je je kunnen ‘redden’? En zo ja, in welke situaties, en waarom dan precies die situaties?
Ik heb mijzelf een jaar of zes geleden om persoonlijke reden een groot aantal Hongaarse woorden uit de huiselijke sfeer eigengemaakt, zoals voor ’tandpasta’, ‘buikpijn’, ‘speeltuin’, en zo, om daarmee een kind tegemoet te kunnen treden. Ik kon me daarmee precies in die omstandigheden redden. Inmiddels zijn veel van die woorden weggezakt dus zelfs in die omstandigheden zou het nu lastiger zijn. Ken ik nu een beetje Hongaars? Ik zou niet weten hoe het antwoord ja of het antwoord nee te rechtvaardigen. Dat wil zeggen: ik zou normaliter ‘nee’ zeggen, want ik heb er eigenlijk niks aan, aan wat ik weet. Maar is dat een goede objectieve grond?
Die ABC-indeling komt me altijd te simpel voor, ik ervaar soms kleine maar vaker heel erg grote verschillen tussen de vier dimensies lezen, schrijven, verstaan en spreken. Wat is dan een taal kennen? Voor verstaan heb ik relatief weinig aanleg, terwijl ik dan wel weer snel dialectverschillen opmerk en kan reproduceren.