
Die van Geraardsbergen is nog 150 jaar ouder!
(Foto Lander op Wikipedia)
‘De stadsbeiaardier van Rotterdam speelt op het carillon melodieën uit allerlei windstreken. Als hij een uur heeft gespeeld, wil hij dat „iedereen iets te fluiten” heeft.’ Aldus Carolina Trujillo vorige week in de NRC. Ook in de zeventiende eeuw klonken melodieën uit alle windstreken. Een blik in de Liederenbank laat zien dat contrafacten werden gemaakt op Franse, Engelse en Italiaanse liederen. En overal klonken vreemde talen: er vochten Italianen in het Staatse leger, er voeren Duitsers naar West-Indië en de laatste gouverneur van Formosa was een Zweed. In de poëzie was het niet anders: er werd niet alleen uit het Frans, Latijn en Spaans vertaald maar ook in vele talen gedicht. Ook in het Grieks: een tijdje geleden maakte Marc van Oostendorp de lezers van Neerlandistiek attent op een inspirerend artikel van Han Lamers en Raf Van Rooy: ‘Graecia Belgica: writing Ancient Greek in the early modern Low Countries’. Dat artikel ging over beschrijving en inventarisatie van het fenomeen: in de zestiende en zeventiende eeuw schreef men Griekse verzen omdat het een prachtig uitdrukkingsmiddel is, of om de exclusiviteit ervan, of eenvoudig om het Grieks zelf beter te beheersen.
Dat dat goede redenen zijn bewijst Vondels inleiding op zijn Vergiliusvertaling van 1646: een uitvoerige beschrijving van de strijd tussen de vereerders van Homerus en de vrienden van Vergilius. Dat Homerus door gezaghebbende auteurs het meest gewaardeerd wordt neemt natuurlijk niet weg dat Vergilius een topauteur is die een ongekende invloed heeft gehad op de Europese literatuur. Op epiek, en lyriek, en didactiek! Maar het zangerige Grieks van Homerus maakt een mens pas echt gelukkig.
Inmiddels hebben Lamers en Van Rooy de inleiding geschreven van een bloemlezing van 31 Neogriekse gedichten met uitvoerige commentaar, bij de Griekse teksten staan vertalingen door Tom Ingelbrecht. Hellas hier! is een geweldige gids in het Nederlandse Neogrieks. Het laat niet alleen exempla zien van mooie of interessante gedichten, maar het biedt ook uitstekende vertalingen en veel informatie over van alles wat je moet weten om de gedichten goed te begrijpen. De vertalingen vertolken de gedichten in poëtische taal. Dat maakt het boek een genot, al geeft het niet altijd de mogelijkheid om precies het vocabularium en de grammaticale structuur van het Grieks te volgen. Wel geven ze een duidelijk beeld van de kwaliteit en de diversiteit van de Neogriekse poëzie.
De bekendste vertegenwoordigers van Griekse poëzie in dit boek zijn Erasmus, Scaliger, Heinsius, Dèr Mouw en Paul Claes. Erasmus is de grondvester van het Leuvense Collegium Trilingue, waar Latijn, Grieks en Hebreeuws werd onderwezen en bestudeerd. Scaliger is de grootste coryfee van de Leidse universiteit, Heinsius is zijn leerling en zij hebben elkaar bewonderd en gestimuleerd. Dèr Mouw is een classicus, beïnvloed door oosterse mystiek (brahmanisme) – de beroemdste en ook wel heel mooie versregel uit zijn werk is ‘’K ben Brahman. Maar we zitten zonder meid.’ Het eerste vers van een sonnet om uit je hoofd te leren, een wonderlijk mengsel van humor en ernst. Het is in vijf talen vertaald door Paul Claes, die een scherpzinnige boekenkast heeft volgeschreven – en daar is ook Griekse poëzie in te vinden.
Gedichten als biljartballen
Een aantal gedichten in de bloemlezing hebben reacties uitgelokt. In de zeventiende eeuw was literatuur vaak een gezelschapsspel. Een beroemd voorbeeld zijn de Schonckensonnetten: Tesselschade, Hooft en Huygens antwoorden elkaars sonnetten door nieuwe te schrijven met dezelfde rijmwoorden. Dichters laten daarmee hun technische vaardigheden, hun stilistisch vermogen en hun inventiviteit zien. Het schept een band, het inspireert, In de humanistische kringen van de Leidse universiteit reageerde men vaak op gedichten: Scaliger schrijft een Latijns vers voor Dousa (de heer van Noordwijk), hij vertaalt het in het Grieks en Heinsius imiteert dat, ook hij maakt een Latijnse en een Griekse versie. Bijna een eeuw later, in 1685 is het gedicht door de Haagse dominee Joannes Vollenhove in het Nederlands vertaald:

Het moet wel de zetter geweest zijn – want Vollenhove kunnen we er niet van verdenken – die zich vergist in de ondertitel: de zoon van Julius Caesar Scaliger (van de ‘scaligeriaanse’ tragedie) heet Josephus Justus. Een van de beroemdste geleerden van zijn tijd. Hij werd met grote moeite uit Frankrijk gehaald toen Justus Lipsius in 1591 uit Leiden vertrok: twee jaar lang werd er onderhandeld. Scaliger eiste een dubbel salaris, hij wilde geen openbare colleges geven en hij mocht tussen alle zwarte toga’s in een rode toga lopen. Uiteindelijk gaven twee argumenten de doorslag: de Hollandse turf geurde heerlijk en – vooral – in Leiden was de schoonzoon van Christoffel Plantijn, Franciscus Ravelengius de geleerde academiedrukker. Ravelengius moest in ruime oplage portretten drukken van Scaliger en van zijn vader!
Het gedicht over de wonderen is gericht tot de academiebestuurder Janus Dousa senior en beschrijft de drukke industriële activiteit in Holland, dat al de daarvoor nodige grondstoffen moet importeren: de wolweverij, het timmerwerk, de korenschuren en de wijnkelders. Wat wel overvloedig voorhanden is is water, maar als klap op de vuurpijl komt dan het wonder dat niemand dat drinkt. Scaliger heeft van het gedicht een Latijnse en een Griekse versie gemaakt, Vollenhove vertaalt naar de eerste.
Dit is Heinsius’ bewerking van het Griekse gedicht van Scaliger in de vertaling van Ingelbrecht:
Van ongekende wonderen in uw land wil ik gaan zingen,
van zaken die een vreemde, Dousa, nauwelijks gelooft.
Athena’s weefgetouw kan hier de wol amper verwerken,
al zijn er nergens kuddes, zelfs geen wollig schaap te zien.
In elke stad krioelt het van actieve timmerlieden,
al levert heel de landstreek bijna geen bewerkbaar hout.
De grote stapels tarwe doen de korenschuren kraken,
al is het land voor vee geschikt, maar niet voor akkerbouw.
De volle vaten wijn staan hier in ellenlange rijen,
al vind je nergens wijngaarden, geen enkele druivenrank.
De vlasteelt is hier niet of eigenlijk nauwelijks ontwikkeld,
maar waar ter wereld zag je ooit zo’n linnenindustrie?
De huizen staan hier midden in het water! Wie gelooft het?
Maar water is hier, Dousa, net de drank die niemand drinkt.
Johannes Vollenhove volgt de Latijnse tekst van Scaliger tamelijk nauwgezet, de bewerking van Daniel Heinsius (1602) is vrijer, in het Latijn en in het Grieks. Hij probeert het origineel van Scaliger te overtreffen. De beide Griekse gedichten staan in Hellas hier!
Heinsius in Brussel
Heinsius schreef nog veel meer Griekse poëzie: de laatste uitgave van zijn Poëmata (1649) bevat ruim honderd bladzijden Grieks. In Hellas hier! staat ook het opvallende gedicht dat hij schreef rond 1615, tijdens het Twaalfjarig bestand. Heinsius was geboren in Gent, zijn ouders waren als godsdienstige vluchtelingen in Nederland terechtgekomen. Het Bestand gaf hem de mogelijkheid zijn geboorteland te bezoeken, waarbij hij ook Brussel aandeed. Daar zag hij een fontein die een cupidootje voorstelde, wat hem inspireerde tot een versje van drie disticha:

In Heinsius’ Poëmata van 1649 staat het verscholen tussen een kort gedicht over Aristoteles’ De mundo en een over een Grieks-Nederlands glossarium van Johannes Meursius. Het verbaasde mij dat dat grappige beeldje al zo oud was. Het is inderdaad meer dan vierhonderd jaar geleden gemaakt, Hiëronymus Duquesnoy heeft het in 1619 in brons gegoten. Het is dus een behoorlijk stuk antiek waar de toeristen zich in drommen aan vergapen, maar het is nèt niet het beeldje dat Heinsius gezien heeft: zijn reis naar Brussel dateert van 1615. Er heeft inderdaad al vele jaren lang een ander beeldje van een waterplassend jongetje gestaan.
Heinsius geeft er een bijzondere draai aan: van het blote jongetje maakt hij een Cupidootje. Al eeuwen wordt Manneken Pis in foeilelijke kostuums gehesen om de toeristen te vermaken en het museum van zijn Garderobe te vullen; misschien was dat ook in het begin van de zeventiende eeuw al het geval en heeft Heinsius hem gezien als het liefdesgodje met vleugels. In ieder geval maakt de vertaling van Tom Ingelbrecht duidelijk dat de inventieve geest van Heinsius ook hier flink bezig is geweest:
Over de Cupido die te Brussel uit een bron water schiet
Kijk: Venus’ zoon op vleugels,
de meester van de wereld,
die met zijn felle handen
gewiekst zijn pijlen schiet
en steeds onder de goden
’t verstand versteld doet staan
van Zeus, de dondervader,
verzamelaar van wolken.
Geen zorgen, tortelduifjes,
verdrijf jullie verdriet,
’t is geen onblusbaar vuur,
maar water wat hij schiet.
De drie disticha zijn drie strofen van vier maal drie jambes geworden – en zien er daarmee veel eigentijdser uit. De sfeer van Heinsius’ gedicht, de schertsende toon waarop hij verliefden geruststelt omdat Cupido hier zijn vurige wapens heeft neergelegd, komt hierdoor goed tot zijn recht.
Hellas hier! verscheen bij Uitgeverij P in Leuven.
De website van Tom Ingelbrecht geeft informatie over zijn andere werk op het gebied van Neolatijn en Neogrieks, zoals een nieuwe vertaling van Enea Silvio Piccolomini‘s Een verhaal van twee geliefden.
De gedichten van Scaliger en Heinsius en die van Vollenhove zijn te vinden op de website van de Opleiding Nederlands in Leiden. Verbeteringen en aanvullingen bij deze edities zijn welkom: ceneton@me.com
Laat een reactie achter