In sommige opzichten is het jammer dat er geschreven wordt over taalveranderingen die nog gaande zijn. Je vestigt dan toch de schijnwerper op de groei van een plantje, en zo’n plantje gaat onder dat licht misschien toch anders groeien. Aan de andere kant: in de toekomst kunnen onderzoekers de ontwikkeling dan wel stap voor stap volgen.
Ik denk dat ik inmiddels een jaar of vijf weet heb van de constructie ‘ik ga stad’; wat zeer waarschijnlijk betekent dat hij al veel langer bestaat, want ik behoor niet bepaald tot de jongere populatie die de constructie ook daadwerkelijk gebruikt. Het gaat om zinnetjes als ‘ik ga stad’, ‘ik ben bioscoop’ of ‘kom restaurant’. Hij werkt vooral met stad goed, maar met de andere woorden komt hij ook voor.
Gert-Jan Schoenmakers is de vader van het ga stad-onderzoek. In 2021 deed ik al verslag van het onderzoek dat hij toen samen met John David Storment had gedaan naar hoe die constructie in elkaar zit. In het nieuwste nummer van Taal & Tongval staat een nieuw artikel van hem, nu samen met Chantal van den Berg, die meer gaat over hoe mensen de constructie waarderen. De onderzoekers legden een groep Nederlanders de constructie voor, vroegen hoe bekend hij was, en wat men ervan vond.
De constructie blijkt duidelijk in opkomst. Hoe jonger de Nederlander, des te groter de kans dat ze hem weleens hoort:

Wie 25 jaar of ouder is, heeft de constructie waarschijnlijk nog nooit gehoord, maar mensen die jonger dan 25 zijn kennen hem waarschijnlijk wel. De breuk is vrij scherp. (Het is opmerkelijk genoeg in dit soort literatuur niet gebruikelijk om te zeggen wanneer het onderzoek precies plaats vond, maar ik neem aan dat het recent is; de breuk ligt nu misschien 1 of 2 jaar later.) Het antwoord is nog steeds vaker ‘soms’ dan ‘vaak’, maar dat heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat die jongeren af en toe ook nog oudere mensen horen praten.
Interessant was daarbij dat het verschijnsel een duidelijke illustratie is van ‘onbekend maakt onbemind’. Mensen die de constructie nog nooit hadden gehoord, vonden hem meestal geen standaardtaal en zelfs lelijk. De associatie was er een met straattaal of de taal van mensen die gebrekkig Nederlands spreken. Degenen die de constructie wél kenden waren veel positiever. Ze vonden hem juist wel goed, en daarbovenop hip. De associatie was er eerder een met het soort afkotaal dat mensen met het studentenleven verbinden.
Dat lijkt me allemaal goed nieuws voor de ik ga stad-zegger: mensen die de constructie af en toe horen, verbinden hem met positieve dingen. Critici zijn bejaarden van boven de 25. Het enige gevaar is dan nog dat het te modieus is, dat het iets wordt dat mensen in de toekomst met de vroege jaren 20 van de 21e eeuw verbinden, maar daarvoor is het inmiddels misschien te laat. Aan de cijfers gezien is de constructie onder de jeugd inmiddels vrij breed verbreid en zo’n duveltje krijg je niet snel meer terug doosje.
Al langer bekend waren dergelijke constructies in het Duits bij de ‘doelgroep’. Bekende voorbeelden zijn: “Ich geh’ Kino.” of “Kommst du Stadt?”
Grappig ook dat in dit verband als Jugendwort des Jahres 2025 onlangs gekozen is: “das crazy”.
Het doet me denken aan de Franse (ook vrij recente) spreektaaluitdrukking ‘J’peux pas, j’ai piscine’ als ironisch antwoord op de vraag of de aangesproken zin heeft om ergens heen te gaan, samen met de vraagsteller. Tegenwoordig wordt de uitdrukking ook in verruimde vorm gebruikt: ‘J’peux pas, j’ai tennis’ of ‘J’peux pas, j’ai bibliothèque’.