• Door naar de hoofd inhoud
  • Skip to secondary menu
  • Spring naar de eerste sidebar
  • Spring naar de voettekst
Neerlandistiek. Online tijdschrift voor taal- en letterkunde

Neerlandistiek

Online tijdschrift voor taal- en letterkundig onderzoek

  • Over Neerlandistiek
  • Contact
  • Homepage
  • Categorie
    • Neerlandistiek voor de klas
    • Vertelcultuur
    • Naamkunde
  • E-books
  • Neerlandistische weblogs
  • Archief
    • 10 jaar taalcanon
    • 100 jaar Willem Frederik Hermans
  • Jong Neerlandistiek
  • Frisistyk
  • Mondiaal

Twee vroege verhalen van Theo Thijssen herontdekt

30 oktober 2025 door Patrick Rooijackers 7 Reacties

Soms heb je gewoonweg geluk. Enkele maanden terug zat ik in een luimig avonduurtje te lezen in de biografie over Theo Thijssen (1879-1943) van Peter-Paul de Baar. Ik had me voorgenomen in mijn zomervakantie eens Kees de jongen te herlezen, samen met een paar andere romans van Thijssen, en ik dacht: laat ik eerst beginnen met zijn biografie.

Ik las daarin onder andere over de jaren waarin Theo Thijssen klaargestoomd werd voor het onderwijzersschap aan de toenmalige pabo, de Kweekschool in Haarlem. Thijssen was in die jonge jaren al een bezig baasje. Hij richtte in 1896 samen met een medestudent Baknieuws: weekblad voor den vroolijken bakkeling op, een blad voor studenten (‘bakkelingen’) op de Nederlandse kweekscholen. Daarnaast schreef hij mee aan twee edities van de Kweekelingen-Almanak, een soort agenda voor de kweekschoolstudenten. Deze activiteiten werden hem niet door iedereen in dank afgenomen. De directeur van de Haarlemse Kweekschool, P. H. van der Ley, was waarschijnlijk ‘ontstemd’ door deze initiatieven, en volgens De Baar was dat de vermoedelijke reden waarom Thijssen vanaf 1897 zijn bijdragen nog uitsluitend onder pseudoniem publiceerde.

Er zijn twee almanakken waaraan Thijssen meeschreef: eentje uit 1898 en eentje uit 1899. De almanak uit 1898, die Thijssen redigeerde, is nog raadpleegbaar en de teksten van Thijssen uit dit boekje zijn dan ook opgenomen in Thijssens Verzameld werk. De teksten van de almanak uit 1899, die Thijssen niet redigeerde maar waaraan hij wel enkele bijdragen leverde, was daarentegen tot nu toe onvindbaar: “Van deze tweede almanak is geen enkel exemplaar meer te vinden”, zo stelt De Baar in zijn biografie uit 2023.

Onvindbaar?

Die uitspraak prikkelde, die avond. Een jaartje of twintig geleden hield ik me druk bezig met Nederlandse literatuur rond 1900 en ik herinner me nog levendig de bezoeken aan Nederlandse bibliotheken in den lande, op zoek naar het bijna-spookboek Gijsbert en Ada van de neoromanticus P.H. van Moerkerken (1877-1951) en de zoektochten naar de jaargangen 1902 en 1904 van tijdschrift Europa, waarin twee verhalen van Frans Coenen (1866-1936) moesten te vinden zijn. Beide keren had ik uiteindelijk succes. Maar was deze almanak ook te vinden?

Soms is alles overzichtelijk en simpel. Een zoektocht op Worldcat naar de almanak leverde niets op, en langdurig googelen met handige zoekwoorden bracht ook geen resultaat. Totdat ik domweg Boekwinkeltjes.nl opende en de zoekwoorden ‘almanak’ en ‘kweekeling’ ingaf. En toen verscheen op het scherm de beschrijving van een Kweekelingen-Almanak uit 1899, geredigeerd door André en Maeneas, en te koop voor een tamelijk zachte prijs. Had ik werkelijk beet? Ik maakte het geld over en binnen luttele dagen lag een enigszins onooglijk boekje op m’n deurmat – met daarin inderdaad vier bijdragen van Theo Thijssen.

De almanak uit 1899

Vooropgesteld: dat dit beduimelde boekje inderdaad zo lang onvindbaar is geweest, is niet vreemd. De meeste bijdragen erin ontstijgen niet het niveau van de gemiddelde schoolkrant, en dat de bekende auteur Thijssen erin meeschreef, vergt specialistische voorkennis: al zijn bijdragen zijn immers geschreven onder pseudoniem. De antiquair die me het boekje verkocht, heeft hoogstwaarschijnlijk geen idee ervan gehad wat ie in huis had.

Als ik uitga van de pseudoniemen die De Baar vermeldt als aliassen van Thijssen, dan bevat het boekje vier bijdragen van Thijssen, één geschreven onder het pseudoniem Do, en de andere drie geschreven onder het pseudoniem Jonckbloedt. Eén bijdrage, die onder het pseudoniem Do, is een herdruk van een studentikoos prozastukje (‘Licht’) uit de tweede jaargang van Baknieuws. Een andere bijdrage is een olijk verslag van een feestavond van kwekelingen, nauwelijks interessant voor de huidige lezer.

De andere twee andere bijdragen daarentegen, de verhalen ‘Kinderen I’ en ‘Kinderen II’ zijn ronduit bijzonder: beide zijn beschrijvingen van een brok kinderleven uit het arbeidersmilieu rond 1900. Het eerste vertelt hoe twee arme kinderen stiekem een boterham van een ouder kind opeten. Het andere verhaalt hoe een uitje van vier jonge kinderen naar de rand van de stad uitmondt in een fikse ruzie. Thijssen toont zich hier de chroniqueur van de kinderziel zoals we hem kennen uit Kees de jongen en Het grijze kind. Als ik het vierde deel uit het Verzameld werk mag geloven (waarin al het vroege literaire werk van Thijssen is te vinden), zijn het daarmee de eerste verhalen van de dan negentienjarige Thijssen waarin hij zich in de psyche van het kind verplaatst.

Bovendien is in beide verhalen de bekende stijl van Thijssen al terug te vinden: de sterke nadruk op spreektaal, de korte, zich stapelende zinnetjes, de levendige dialogen, de scherp afgetekende kinderportretten – het is duidelijk Thijssen die hierin aan het woord is. Vergelijk een zinnetje uit ‘Kinderen II’ als “de kleine lekkere Nelis kreeg er een paar voor niets – alleen omdat-ie zo aardig keek en zo ferm stapte met kleine beentjes”: de beeldende stijl in deze verhalen is bij vlagen vintage Thijssen.

Het zou natuurlijk te ver gaan om deze twee kleine verhalen als prille meesterwerken te beschouwen. Een echte spanningsboog ontbreekt, beide verhalen kennen een licht pathetisch randje, en stilistisch komt soms de écriture artiste van de Tachtigers nog om de hoek kijken. Bovendien is het thema ‘kinderruzie’ uit ‘Kinderen II’ wel in meer werk van toenmalige literatoren te vinden zoals dat van Heijermans en Coenen. Maar de stijl én het feit dat dit de eerste verhalen van Thijssen (lijken te?) zijn vanuit het perspectief van het kind, zorgen ervoor dat deze twee korte verhalen meer dan curiositeitswaarde bezitten.

Kinderen I en II

Het lijkt dus tijd om beide verhalen weer aan het daglicht te brengen. Hieronder zijn ‘Kinderen I’ en ‘Kinderen II’ integraal te lezen. Ze zijn weergegeven zoals gepubliceerd in de Kweekelingen-Almanak 1899. De spelling is daarbij niet gemoderniseerd; een enkel drukfoutje is wel verbeterd.

Hopelijk ervaart u (net als ik toen ik deze teksten voor de eerste keer las) even kort de merkwaardige historische sensatie om twee teksten van een bekende auteur te mogen herlezen, die tot nu toe weggestopt waren in een beduimeld, onvindbaar boekje, en nu, als vanzelfsprekend, weer op het 21e-eeuwse digitale scherm openbaar raadpleegbaar zijn.

Literatuur

  • André & Maeneas. (1899). Kweekelingen-almanak 1899, uitgegeven ten dienste van den Nederlandsche kweekeling. Gebr. de Waard.
  • Baar, P.-P. de. (2023).Theo Thijssen (1879-1943): schrijver schoolmeester, socialist. Van Oorschot.
  • Thijssen, Th. (1999). Verzameld werk IV: In de ochtend van het leven; verhalen, gedichten, columns. Rap/Atheneum – Polak & Van Gennep.

Jonckbloedt (ps. Theo Thijssen), ‘Van kinderen’. In André & Maeneas. (1899). Kweekelingen-almanak uitgegeven ten dienste van den Nederlandsche kweekeling. Haarlem: Gebr. de Waard.

———————————————————————

Van kinderen

I.

Een naar vertrek, hol van armoede.

Twee kinderen van vijf jaar in een hoek; tweelingen.

Hun grote ogen schitterden; en op de bleke, magere gezichtjes stond die glans aandoenlijk vreemd. Stil genietend zaten ze, dicht bij elkaar, te smullen.

“Lekker hè?” fluisterde Kootje, die ’t op had.

Hendrikkie stak het laatste brokje in de mond; met een oude-mannetjesbeweging kneep-ie z’n oogjes half toe, en smakte.

“Lekker hè? Nogges doen?” fluisterde z’n broertje weer.

En Hendrikkie maakte nog eens die oude-mannetjesbeweging; en drukte de tere handjes prettig tussen de opgetrokken knietjes, trok het ruggetje hoog, en smakte weer.

Toen stond Kootje stil op uit het halfdonkere hoekje, en trippelde naar de wrakke tafel; ’t magere lijfje rekte hij; vlug greep uit een oude krant z’n kinderhand een sneetje brood. Even leuk-lachend keek-ie rond, en liep toen met ineens-bange beweging weer naar ’t hoekje terug.

Grinnikend deelde hij; en weer smulden ze, met kleine hapjes, maar toch haastig.

Dadelijk had Kootje ’t weer op; en vol vriendelijke, onbewuste verstandhouding stootte hij Hendrikkie aan: “Lekker hè?”

Maar Hendrikkie huilde, heel zacht en verdrietig.

“Waarom huil je? En je heb ’et grooste!”

Hendrikkie huilde harder: “Wat zalle we krijge! … Strak komt die vinnige Ant; en die slaat ons zo hard! Haar boterham is op!”

En Hendrikkie snikte.

Kootje schrok; hij begon óók te huilen, dadelijk hard, en zenuwachtig.

“Moeder … Moe …!” riep Hendrikkie treurig; en ook hij huilde hardop.

Kootje riep mee: “Moedèr! Moedèr!”

En met kinderhartstocht schreiden ze luid, en riepen maar aldoor om de moeder, die weg was, uit schoonmaken: “Moedèr, moedèr!” …

Tot opeens de dronken schoenmaker beneden schreeuwde, en ze mormels en veel erger noemde, en naar boven zou komen …

 Toen werden ze stil, en huilden gesmoord, omdat de schoes altijd dronken was, en omdat-ie z’n vrouw altijd sloeg, en omdat die dan zo gilde …

II.

Met z’n vieren stapten ze, gezellig arm-aan-arm, de brug over naar de IJkant, naar een dor stuk grasveld, dat zij niet dor vonden, maar prachtig, – want je kon er rollen, en zo maar plat op de grond zitten, net of je de stad uit was; net “een dagje buiten” waarover Trien, de oudste van ’t stel, op school opstellen maakte. Van die opstellen, waarin het allemaal prettig was; en dan moest je net doen of je ’t zelf beleefd had; en ’t soms in een brief schrijven aan je “vriendinnetje te L.” – maar je vriendinnetje zat naast je en die wist ook wel, dat je nooit met het spoor ging.

Trien had al twee dagen gezeurd, of ze “na ’t gras” mochten; en nu, nu was het woensdagmiddag en ze mochten: Trien en Flippie, die ook op school was, en de hele kleine Nelis, die maar drie jaar was, en waar ze verschrikkelijk goed op moesten passen,

En Marietje-van-boven ging ook mee.

En veel dat ze meekregen!

Een hele hoop boterhammen en een fles water-en-melk en een fles énkel water; én twee centen. En Marietje-van-boven had pepermuntjes en twee appels.

Moeder keek ze ooglachend na – blij, dat ze ’t stel de hele middag kwijt was op zo’n prettig maniertje.

Eerst nog in een klein winkeltje ‘kersausies’ gekocht voor de twee centen; en de kleine lekkere Nelis kreeg er een paar voor niets – alleen omdat-ie zo aardig keek en zo ferm stapte met kleine beentjes. Bij de grote Trien toen een leesboekjes-voornemen, om dáár in ’t vervolg altijd centen te verkopen, want die mevrouw was zo aardig.

Eindelijk in ’t gras, plat op de grond, in een klein kringetje, en drinken. ’t Water het eerst natuurlijk; uit een oud kopje van een poppenservies. Trien bedisselde. Eerst Nelis, dan Flippie en dan Marietje-van-boven, en zij zelf het laatst.

Lekker was het; maar Nelis wou meer hebben. Hij kreeg niet; maar Marietje-van-boven hield ’m zoet met een pepermuntje.

Toen begon het spelen.

Vader-en-moedertje natuurlijk; Flippie was vader; en die werd dadelijk weggestuurd naar z’n werk om centen te verdienen. Hij ging gewillig, met een gezicht-in-rol, een eindje verderop; in ’t gras liggend, verbeeldde-n-ie daar een timmerman op karwei. En de kleine Nelis moest kind zijn – en hij was het, en zeurde van dorst en drensde om brood … en dan moest-ie eindelijk ook verschrikkelijk-nódig. Trien, met moederbewegingen, hielp ’m.

Maar toen, wie moeder was. Trien wou en Marietje-van-boven wou.

“Wees jij tante … en dan kom je op visite en dan breng je lekkers mee …”

“Nee, laat mij nou moeder zijn; toe. Tante is óók wel prettig; waarom wor-jij geen tante?”

“En ik ben moois een hele boel ouder dan jij!”

“Weet je wat, wees jij grootmoeder – en dan mot-je krom lopen … en moe … en een mandje bij je; en dan mot-je tegen Nelis zeggen: ‘Je mooie handje’, en dan krijgt-ie wat.”

“Dóe ik niet. Weet je wat, jij mag grootmoeder zijn.”

“Maar jij bent nog … Wacht, ’t is goed; ik ben grootmoeder; en dan ben je veel jonger dan ik. Dan ben jij mijn kind natuurlijk –”

“Nou ja, voor malligheid … Ik ben het oudste.”

“En dan mag ik ‘kind’ tegen je zeggen.”

“Ja, maar ik mag toch ‘jé’ tegen je zeggen; dat doet vader ook tegen mijn opoe.”

“En dan kom ik koffie drinken en dan lust ik de korsies van ’t brood niet –“

“Nee, dat kan niet. Want dan moet Flippie ze opeten … die lust ze graag. Én Flippie is vader. Vader eet de korsies niet op.”

“En dan …”

“Och malle, hou-je snoet maar. Je begrijpt het tóch allemaal niet – je zit ook pas in de vijfde. ’n Meissie van de alderhoogste weet-et altijd beter. Ik ben moeder en jij bent tante; en dan ben je natuurlijk mijn zuster … ; maar dan ben ik de oudste, en je oudste zuster, díe is getrouwd. Jouw oudste zuster is immers óók getrouwd! … En anders schei ik er uit.”

Trien gaf het onderhandelen met ‘dat kind’ op; daarom ging ze overstelpen.

Maar Marietje wou niet: “Goed … en dan ga ik mijn lekkers alleen opeten.”

“Maar dan krijg jij van óns niks. En je mag nooit weer mee.”

“Hoef ik ook niet … Loop maar naar de maan!”

“Ga weg, kreng.”

En Trien, in woede, wou gaan slaan.

Dáár was Marietje bang voor; ze liep weg en ging op een afstand met overdreven smul-gezichten een appel opeten. “Vals dier – vals dier!” schold ze. En toen tegen Nelis: “Nelis, kom hier, dan krijg je lekkers.” Nelis wou naar d’r toe – maar Trien hield ’m kwaad tegen, ruw, zodat-ie viel, net op een steen.

En hij huilde, akelig hard, dat Flippie uit z’n suffen wakker werd en gauw kwam kijken; en Marietje-van-boven met ’n schrik wegholde, naar huis.

Trien, Nelis sussend en ’m water-en-melk gevend, keek haar woedend na: “Kat – vals dier! Mormel!” schreeuwde ze nog; maar Marietje was al de hoek om.

Nelis hield niet op; eindelijk gaf Trien ’m wat ‘kersausies’ en toen was-ie stil.

“La’ me maar naar huis gaan, Trien,” opperde Flippie, met sprekende blikken naar ’t zakje dat dicht werd gedaan.

“Waarom? We kanne háár missen, hoor.”

“Nou ja, ik verveel me tóch zo. En we krijgen helemaal niks!”

“Goed-dan zalle-we ieder wat nemen … Hier!” En Trien gaf ’m wat uit het zakje, en nam er zelf ook een paar.

Nelis kreeg wéér dorst.

Trien, ongeduldig, gáf niet; toen Nelis weer aan ’t huilen en aan ’t roepen, dat ze hem gegooid had! …

En Trien voelde al het vooruit-mooie van d’r woensdagmiddag verkleuren tot ’n hopeloze verveling; tot een saai gedoe van stílhouden en sussen en paaien van d’r broertje; in eens besloten, sprak ze kort: “Dan gaan we maar naar huis.” Met driftig rukken pakte ze ’t brood uit, en deelde … en nam brutaal-weg zelf het meeste … omdat het d’r nú niet meer schelen kon of ze ruzie maakten.

Maar ze máákten geen ruzie, omdat ze toch zoveel ineens kregen … en genoeglijk smukkelde Flippie ’t op; toen ging-ie ’n beetje rollen, tot op het zwarte gruis-pad.

Trien at vlug door; toen de water-en-melk opgedronken en ze stapte op, met Nelis aan d’r hand. Flippie kwam achteraan, springend, en steentjes gooiend, veel vrolijker dan daar net, toen Trien zo zuinig was, en zo moederlijk heerste …

Dicht bij huis moest Nelis nog gedragen worden: dat vond-ie zo prettig, en als-ie maar goed dwong, dan deed Trien het wel.

Flippie bleef meteen op straat spelen met de jongens.

Met een zucht leverde Trien ’t broertje af; moeder mopperde, maar Trien vloog weg, óók de straat op, naar Alida, een buurmeisje, om te vertellen, hoe ’n vals dier Marietje-van-boven was.

Amsterdam                                   Jonckbloedt

Delen:

  • Klik om af te drukken (Opent in een nieuw venster) Print
  • Klik om dit te e-mailen naar een vriend (Opent in een nieuw venster) E-mail
  • Klik om te delen op Facebook (Opent in een nieuw venster) Facebook
  • Klik om te delen op WhatsApp (Opent in een nieuw venster) WhatsApp
  • Klik om te delen op Telegram (Opent in een nieuw venster) Telegram
  • Klik om op LinkedIn te delen (Opent in een nieuw venster) LinkedIn

Vind ik leuk:

Vind-ik-leuk Aan het laden...

Gerelateerd

Categorie: Artikel, Uitgelicht Tags: 20e eeuw, letterkunde, Theo Thijssen

Lees Interacties

Reacties

  1. Karin Meijnderts zegt

    31 oktober 2025 om 12:03

    Dank, Patrick! Heel leuk!

    Beantwoorden
  2. Els Stronks zegt

    31 oktober 2025 om 18:03

    Erg bedankt, Patrick, dat we mee kunnen lezen ook in je vondst!

    Beantwoorden
  3. Margot zegt

    31 oktober 2025 om 20:27

    Heerlijk, deze verhalen. Inderdaad op en top Thijssen! Het eerste verhaal had ook wel iets weg van Fabriekskinderen van J.J. Cremer. Mooie vondst Patrick!

    Beantwoorden
  4. Peter Paul de Baar zegt

    1 november 2025 om 22:35

    Wat een vondst! Jou lukte gelukkig wel, waar ik lang niet in slaagde! (Graag overleg ik over hoe we je vondst voor nog meer mensen bekend maken. (info@theothiijssenmuseum.nl)

    Beantwoorden
    • Patrick Rooijackers zegt

      5 november 2025 om 08:29

      Beste Peter-Paul, leuk van je te horen. Heb al een paar keer via bovenstaand adres je proberen te mailen (met de kleine verschrijving in het adres verwijderd) – maar de mail komt niet aan. Even contact hebben via LinkedIn?

      Beantwoorden
  5. Erwin Mantingh zegt

    2 november 2025 om 14:36

    Goed gevonden en gesitueerd, deze korte verhalen: een welkome aanvulling op de bio- en bibliografie van Thijssen!

    Beantwoorden
  6. Coen van ‘t Veer zegt

    3 november 2025 om 20:14

    Een prachtig staaltje literair-historisch speurwerk!

    Beantwoorden

Laat een reactie achter bij Karin MeijndertsReactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.

Primaire Sidebar

Gedicht van de dag

Sint Nicolaas

Zie eens, Mietje! wat al lekkers
U, Sint Nicolaas al bragt;
Omdat ge’ als gehoorzaam Meisje,
Uw verpligting hebt volbragt.

➔ Lees meer

Bekijk alle gedichten

  • Facebook
  • YouTube

Chris van Geel

Stomme H – om voor je uit te prevelen als er niets meer te zeggen is.

Bron: Barbarber, november 1967

➔ Bekijk hier alle citaten

Agenda

30 januari 2026: Poëzie in Cyberspace

30 januari 2026: Poëzie in Cyberspace

7 december 2025

➔ Lees meer
2 januari 2026: Vlekflits

2 januari 2026: Vlekflits

5 december 2025

➔ Lees meer
11 december 2025: Anne Frank, schrijfster

11 december 2025: Anne Frank, schrijfster

3 december 2025

➔ Lees meer
➔ Bekijk alle agendapunten

Neerlandici vandaag

Geen neerlandici geboren of gestorven

➔ Neerlandicikalender

Media

Double Dutch

Double Dutch

7 december 2025 Door Redactie Neerlandistiek Reageer

➔ Lees meer
Waarom anderstaligen ook literaire teksten moeten lezen

Waarom anderstaligen ook literaire teksten moeten lezen

6 december 2025 Door Redactie Neerlandistiek 1 Reactie

➔ Lees meer
Dichter Esther Jansma (24 december 1958-23 januari 2025)

Dichter Esther Jansma (24 december 1958-23 januari 2025)

2 december 2025 Door Redactie Neerlandistiek Reageer

➔ Lees meer
➔ Bekijk alle video’s en podcasts

Footer

Elektronisch tijdschrift voor de Nederlandse taal en cultuur sinds 1992.

ISSN 0929-6514
Bijdragen zijn welkom op
redactie@neerlandistiek.nl
  • Homepage
  • E-books
  • Neerlandistische weblogs
  • Over Neerlandistiek
  • De archieven
  • Contact
  • Facebook
  • YouTube

Inschrijven voor de Dagpost

Controleer je inbox of spammap om je abonnement te bevestigen.

Copyright © 2025 · Magazine Pro on Genesis Framework · WordPress · Log in

  • Homepage
  • Categorie
    • Voor de klas
    • Vertelcultuur
    • Naamkunde
  • Archief
    • 10 jaar taalcanon
    • 100 jaar Willem Frederik Hermans
  • E-books
  • Neerlandistische weblogs
  • Jong Neerlandistiek
  • Frisistyk
  • Mondiaal Neerlandistiek
  • Over Neerlandistiek
  • Contact
 

Reacties laden....
 

    %d