
Het is al bijna dertig jaar geleden dat René Appel voor het eerst onderzoek deed naar een fenomeen dat nu meestal wordt aangeduid als straattaal of jongerentaal – de vrolijke mengeling van invloeden uit allerlei talen die vooral onder jongeren in de steden circuleert. In het begin werd dat ook wel smurfentaal genoemd, omdat sommige mensen dachten dat die straattaal ongeveer zo armoedig was als de taal der witgemutste blauwen. Die term werd dan ironisch gebruikt, maar straattaal was geloof ik gebruikelijker onder de jongeren zelf en lijkt me nu de meest bekende term. Als pubers uit Winterswijk of Schoonhoven me vragen willen stellen over het fenomeen, duiden zij het meestal aan met straattaal.
Een van de bijzondere aspecten van die straattaal is dat het voor de overgrote meerderheid van de gebruikers tot een bepaalde fase van hun leven lijkt te behoren. De jongeren uit die eerste onderzoeken aan het eind van de twintigste eeuw hebben waarschijnlijk inmiddels allemaal een baan en een gezin – als de kinderen al niet zijn uitgevlogen, en ze gebruiken die straattaal niet meer. Konden we maar terug naar die tijd om degenen die zich toen zorgen maakten te waarschuwen: nee, die straattaalgebruikers zitten hier niet hun hele leven aan vast.
Vriend
De meeste woorden uit die tijd zijn inmiddels dan ook volkomen verdwenen. Straattaalwoorden zijn er typisch voor de incrowd en zodra buitenstaanders ze kennen, moeten ze veranderen. Bovendien zijn er onder jongeren natuurlijk talloze incrowds. Sommige woorden, zoals patta en doekoe hebben weliswaar het woordenboek gebruikt, en ze zijn ook breed bekend, ook onder hedendaagse jongeren, maar dat lijkt me nog iets anders dan dat ze ook serieus worden gebruikt. In Suriname is het misschien anders (het zijn allebei van oorsprong Surinaamse woorden), maar in Nederland of Vlaanderen lijken me het eerder emblemen van straattaal. Als iemand over die taalvorm begint moet je patta! en doekoe! roepen. Er is al sinds 2004 ook een ‘streetwearmerk’ dat patta heet, daar kennen mensen het misschien ook van.
Mattie lijkt me de uitzondering, de belangrijkste gift van de straattaal aan de rest van het Nederlands, degene die nu al enkele decennia beklijft. Ook op de basisschool in Zeist kennen ze het. Mijn dochter Nene zegt zelf liever bestie of bie-ef-ef tegen al haar vriendinnen, maar dat je iemand je mattie noemt is ook volkomen geaccepteerd. Het was misschien ook wel het warmste woord uit die taal, en bovendien heeft het een haakje aan ander Nederlands: als ik Nene vraag wat mattie betekent zegt ze ‘maatje’, alsof die twee woorden inderdaad iets met elkaar te maken hebben.
Ook daarvoor zou je eigenlijk 25 jaar terug in de tijd moeten reizen, om de mensen uit die tijd te vertellen dat het belangrijkste dat er over zou blijven uit die taal waarover ze zich zo druk maakten, een woord voor een vriend was.
Laat een reactie achter