De filosoof Bertrand Russell (1872-1970) dacht zo’n honderd jaar geleden jarenlang na over een zin, maar had misschien niet voorzien dat er aan het begin van deze eeuw nog steeds over zou word nagedacht. Toch zag ik onlangs op een congres een presentatie van twee Hongaarse collega’s die er helemaal gewijd aan was en waar ik sindsdien over nadenk:
– De huidige koning van Frankrijk is kaal.
De vraag is: is deze zin nu waar of onwaar? Hij kan niet waar zijn, want er is nu eenmaal geen koning van Frankrijk. Maar als een zin onwaar is, verwacht je dat de ontkenning van die zin waar is (De huidige koning van Frankrijk is niet kaal), maar ook dat lijkt niet juist.
Russell dacht dat iedere zin waar of onwaar moet zijn, en probeerde daarom te bewijzen dat alle zinnen over de Franse koning onwaar zijn, omdat ze niet met de werkelijkheid corresponderen. Latere denkers vonden dat het beter is om verschil te maken tussen Russells zin en écht onware zinnen, zoals De koningin van Nederland is kaal. Russels zin is waar noch onwaar.
De volgende stap was dat bleek dat niet iedere zin over de koning dat ongemakkelijke gevoel geeft halverwege de waarheid te zitten. Sommige zijn veel duidelijker onwaar:
– De huidige koning van Frankrijk zit op deze stoel in de hoek van de kamer.
– De huidige koning van Frankrijk is deze week op staatsbezoek in Australië geweest.
Waarom is bijvoorbeeld die laatste zin nu duidelijker onwaar dan die van Russell, zelfs als je toevallig niet het staatsbezoekenschema van Australië in je hoofd hebt zitten? Volgens de filosofen had het er iets mee te maken dat we in deze zinnen een apart zelfstandig naamwoord hebben dat een welomschreven object in de echte wereld aanduidt (deze stoel, staatsbezoek in Australië deze week), aan de hand waarvan je de waarheid van de zin kunt controleren. Zelfs als je niet precies weet wie er allemaal ‘down under’ geweest is, kun je het uitzoeken en je weet dan eigenlijk wel zeker dat die koning daar niet bij was. De Russel-zin zegt alleen iets over iemand die niet bestaat, de andere zinnen ook over dingen die makkelijk te controleren zijn. Daarom horen die laatste zinnen meer tot ‘onze wereld’ en geven ze een duidelijker gevoel van onwaarheid.
Hopeloze filosofische haarkloverij? In de tijd van Russell zou je dat misschien kunnen zeggen, maar in deze tijd, waarin het steeds belangrijker wordt dat computers ook mensentaal begrijpen (bijvoorbeeld om razendsnel en met enig begrip voor ons in teksten te zoeken en zin en onzin te onderscheiden) kun je dat eigenlijk niet meer zeggen.
Alleen volstaat dan de methode niet meer die de filosofen sinds Russell gebruikten: ze bedachten een zin en gingen bij hun eigen gevoel te rade of hij nu wel of niet waar kon worden genoemd. Mijn Hongaarse collega’s hadden daarom in een experiment een groot aantal beweringen over de Franse koning voorgelegd aan gewone (Engelse) taalgebruikers. Hoewel de verschillen heel subtiel zijn, bleken de gevoelens van die proefpersonen zeer nauw aan te sluiten bij die van de filosofen. Ze bleken zelfs nog wat subtieler: er bleek een verschil te ontstaan tussen de volgende twee zinnnen:
– Over Sarkozy gesproken, de huidige koning van Frankrijk kwam onlangs bij hem eten.
– Over de huidige koning van Frankrijk gesproken, Sarkozy kwam onlangs bij hem eten.
De eerste zin is onwaarder dan de tweede; de tweede is ongemakkelijker dan de eerste. Dat klopt met wat de filosofen bedachten: de eerste zin gaat echt over Sarkozy en kan dus getoetst worden, met de tweede betreden we onmiddellijk het domein van de fantasie en is ‘waar’ of ‘onwaar’ niet meer van toepassing.
Laat een reactie achter