Al lezende in Ogier van Denemerken – 12 : Gesten, presten, veinsten en fingens.
Amand Berteloot
Aan het begin van OvD wordt Karel de Grote in Sint Omaars met twee jobstijdingen geconfronteerd. De boden die hij een paar dagen tevoren naar Godefroot van Denemerken heeft gestuurd, werden door deze op schandelijke manier mishandeld. Tegelijk komt uit het zuiden de melding dat de Saracenen Rome veroverd hebben en het christendom bedreigen. In beide gevallen is een onmiddellijke reactie vereist. De troepen moeten in beweging gezet worden om Rome te ontzetten en Godefroot moet voor zijn schaamteloze handeling bestraft worden met de dood van zijn zoon Ogier, die zich als gijzelaar aan het hof bevindt. Omdat de pairs en de koningin zich tegen de standrechtelijke executie van de jonge Ogier verzetten, besluit Karel de terechtstelling uit te stellen. Hij wil Ogier meenemen en hem onderweg aan de galg van Montfaucoen laten opknopen. Maar wat moet er met hem gebeuren terwijl de troepen zich op de veldtocht voorbereiden? Karel laat de burggraaf van Sint Omaars roepen en beveelt:
Castellan, nemment hin den presten
Und tunt ine han schwere gresten.
Und laßent ir ine uch entgan
Ir hangent darumb, sunder wan. (172-175)
Dit is een harde dobber. Het Mittelhochdeutsches Handwörterbuch van Matthias Lexer kent noch ‘prest(e(n))’ noch ‘grest(e(n))’, dus we moeten het probleem via het Middelnederlands proberen op te lossen. Hilkert Weddige heeft alvast een poging gedaan.
Het MNW bevat een trefwoord ‘prest’. Het is een leenwoord uit het Oudfrans en betekent volgens Verdam “Leening, vooral van geld”. Het woord schijnt niet erg vaak voor te komen. Het MNW levert slechts twee attestaties, die allebei uit Brugge afkomstig zijn, en waarvan het eerste gedateerd is in 1392: “Als men taxeirde den prest van den Oosterlinc ghelde” en “Van dat hi ontfinc den prest die de haghepoorters … ghetaxeirt waren te leenne omme tpayement van den Oosterlinghen.” Interessant is dat beide citaten blijkbaar afkomstig zijn uit de context van de ‘Oosterlingen’, dus van de Duitse Hanse. In zijn glossarium verwijst HiWe naar dit artikel in het MNW en vertaalt ‘prest’ als “Leihgabe, Anleihe”, maar hij voegt daar onmiddellijk aan toe dat het woord hier metaforisch gebruikt is en eigenlijk “gijzelaar” betekent. Dat is een origineel idee, maar de vraag is of het MNW wel aanleiding geeft tot een dergelijke interpretatie.
‘Gresten’ is een nog groter probleem. Niet alleen in het Mittelhochdeutsches Handwörterbuch, ook in het MNW en in het Vroegmiddelnederlands woordenboek is dit woord onbekend. Het schijnt gewoon niet te bestaan. WeGl biedt niettemin zelfs twee verklaringen aan. De ene keer interpreteert hij ‘gresten’ als een werkwoord, dat hij afleidt van Mnl. ‘geresten’ resp. ‘gerasten’. Dit vertaalt hij als “ruhen, zur Ruhe kommen lassen.” Afgezien van het feit dat het een raadsel blijft waarom het prefix ‘ge-‘ zijn schwa zou hebben verloren, wat in het Nederlands toch wel erg ongewoon zou zijn, haalt HiWe hier blijkbaar weer twee dingen door elkaar. Mnl. ‘gerasten’ betekent ‘rusten’. Dit ‘gerasten’ komt ook voor in combinatie met ‘laten’: ‘laten gerasten’ betekent “met rust laten, tot rust, op zijn verhaal laten komen”. Nu is het niet uitgesloten dat naast ‘laten gerasten’ ook ‘doen gerasten’ voorkwam, al is dit nergens geattesteerd, maar dat is in vers 173 niet het geval, want ‘gresten’ hangt hier niet af van ‘tunt’ (“doen”), maar van ‘han’ (“hebben”). ‘Gresten’ kan dus syntactisch bekeken geen infinitief zijn. Hier komt alleen een substantief als object bij ‘han’ in aanmerking.
Laten we daarom de tweede verklaring van HiWe bekijken. Die bevindt zich in WeGl weer eens onmiddellijk boven de vorige. Deze keer wordt ‘grest’ als een substantief gepresenteerd, dat afgeleid is van Mnl. ‘gerast, gerest’. Als betekenis wordt opgegeven: “Rast, Aufenthalt”, maar het woord zou hier de ironische connotatie “arrest” hebben. Dat is leuk bedacht, maar ook deze interpretatie heeft twee grote nadelen. Om te beginnen is het Mnl. woord ‘gerast’ resp. ‘gerest’ het voltooid deelwoord van ‘gerasten’ en dus geen substantief maar een bijvoeglijk of bijwoordelijk gebruikt participium. Ten tweede heeft dit woord blijkbaar alleen positieve connotaties. Het MNW geeft als betekenissen: “uitgerust” en “gerust, rustig, tevreden, in een aangename, kalme, tevreden stemming” en zelfs “tevreden, blijde, in zijn schik met iets.” Nu is het wel denkbaar dat een woordbetekenis ironisch in het tegendeel verkeerd kan worden, maar van een adjectief maakt men in een handomdraai geen substantief. Het idee dat ‘gresten’ eventueel verband zou houden met of een leesfout zou zijn voor ‘arrest’ mogen we trouwens onmiddellijk laten vallen, vermits ‘arrest’ in het Mnl. niets met “gevangenis” te maken heeft. Het betekent volgens het MNW “steunpunt” (aan een harnas) of “saldo” (van een rekening).
Als we HiWe volgen en de gegevens uit WeGl met die uit de voetnoot bij vers 173 combineren, dan zegt Karel tegen de burggraaf van Sint Omaars letterlijk: “Neem deze lening en laat hem (haar?) volkomen tot rust komen”. Daarmee zou Karel volgens HiWe in werkelijkheid bedoelen: “Neem deze gijzelaar en houd hem in zwaar arrest.” Dat is een leuke en creatieve vondst, maar ik kan me niet voorstellen dat Karel bij zijn bevelen dit soort hoogdravende beeldspraak zou gebruiken. Hij zou een goede kans maken, dat geen mens begrijpt wat hij bedoelt. Bevelen horen kort, krachtig en duidelijk te zijn. Hij kan dus eigenlijk niets anders zeggen dan: “Neem deze jongen en stop hem in de gevangenis”, of in het Mnl.: “Nemt desen garsoen / ende legghet hem int prisoen.” De verzen 172-175 moeten dus hertaald worden tot:
Castelein, nemt desen garsoen
ende lechtene int prisoen.
Ende laet ghine ontgaen,
ghi sulter omme hanghen sonder waen. (172-175)
Dat LuFl van ‘garsoen’ en ‘prisoen’ naar ‘gresten’ en ‘presten’ kwam, heeft vermoedelijk te maken met het feit dat de eerste syllabe van beide woorden in het handschrift met een ‘er’-abbreviatuur was geschreven, een fenomeen dat elke kopiist wel eens in moeilijkheden brengt. Dat hij de tweede syllabe als ‘-sten’ heeft gelezen kan aan een bijzondere schrijfwijze van zijn legger te wijten zijn of het gevolg van slordigheid bij het lezen. LuFl’s interpretatie kan ook mede veroorzaakt zijn door het woord ‘prest’, dat de kopiist misschien uit de hanzetaal kende en hier meende te herkennen. In ieder geval deed hij dit maar één keer en daarna nooit meer. Het woord ‘garsoen’ is hij in zijn tekst nog 14 keer tegengekomen. Negen keer schreef hij ‘garsoen’ (in de verzen 1172, 1405, 7848, 15324, 15676, 15704, 16592, 22288 en 22765) en vijf keer ‘gersoen’ (in de verzen 1237, 1260, 1415, 3127 en 3405). ‘Prisoen’ dook maar twee keer meer op (in de verzen 21512 en 21976) maar veroorzaakte geen problemen meer. LuFl heeft dus, zoals vaker gebeurt, beide woorden bij hun eerste optreden niet herkend en zijn fout later ook niet gecorrigeerd. Waarom hij de volgorde van beide woorden heeft veranderd en wat hij in de verzen 172 en 173 ‘hineininterpretiert’ heeft, zullen we wel nooit meer te weten komen.
Dat we met onze interpretatie van de verzen 172 en 173 niet ver naast de waarheid liggen, bewijst een andere vindplaats in OvD, waar dezelfde fout opduikt, en waar ook Weddige het probleem herkend heeft. De avond voordat Karels troepen zich op weg begeven naar Suters om daar de paus te ontmoeten en van daaruit het ontzet van Rome te organiseren, vindt aan het hof een opulente maaltijd plaats:
Man riehtet tisch und tafeln und ging eßen
Das wam tam und veinsten.
Da endienden wedder knappen nach gersoen
Me es stunden ritter veste und kune
Die da dienten vor den baronen.
Da was moret und claret
Und alles tranckes platet. (1235-1241)
Bij ‘veinsten’ in vers 1236 merkt HiWe aan dat men dit even goed als ‘veinsten’ of als ’venisten’ zou kunnen lezen, maar dat dit geëmendeerd moet worden tot ‘venisoen’. In de laatste syllabe daarvan vinden we dus dezelfde leesfout als bij ‘gresten’ en ‘presten’. Helaas is HiWe naar aanleiding van deze vindplaats niet op het idee gekomen de verzen 172-173 opnieuw te bekijken. Maar hij had op deze plaats al moeilijkheden genoeg met vers 1236, want de emendatie ‘venisoen’ alleen lost niet alle problemen op. Blijkbaar onbekend met het feit dat ‘tam ende venisoen’, d.w.z. “vlees van tam en wild gedierte” bij de beschrijving van feestmalen in het Mnl. als een topos wordt gebruikt, overwoog HiWe ernstig de mogelijkheid om het woord ‘tam’ van Mnl. ‘dame’ met de betekenis “damhert” af te leiden. Uiteindelijk belandde hij via het Dt. ‘zahm’ in zijn glossarium toch bij de interpretatie “Gebratenes (von einem zahmen Tier).” Maar “wam” in vers 1236 was een nog groter probleem. HiWe is eerst geneigd dit af te leiden van Mnl. ‘wamme’ met de betekenis “Bauch, Innereien”, maar verwerpt deze idee, omdat dit toch geen passend gerecht voor hooggeplaatste heren is. Uiteindelijk belandt hij bij ‘warm’, zodat hij ‘wam tam’ verklaart als “warmer (Zahm-)Braten”. ‘Wam’ zou inderdaad een schrijffout voor ‘warm’ kunnen zijn, maar de woordcombinatie ‘warm tam ende venisoen’ klinkt meer dan vreemd. Het ligt eerder voor de hand om regel 1236 in zijn syntactische structuur met regel 1240 te vergelijken. In het ene vers worden de gerechten en in het andere de wijnen opgesomd die ter tafel komen. “Das wam” kan men dan als “da was” lezen. De ‘s’ van ‘das’ kan dan als een anticipatie van de eindconsonant van ‘was’ en de ‘m’ van ‘wam’ als een anticipatie van de ‘m’ van ‘tam’ opgevat worden. Als hertaling stellen we daarom voor:
Men rechte die tafel ende ginc eten.
Daer was tam ende venisoen.
Daer en diende no cnape no garsoen,
mer daer stonden rudders vast ende coene,
die daer dienden die baroene.
Daer was moraet ende clareit,
ende alle drancken planteit. (1235-1241)
LuFl heeft zijn fout net als bij ‘garsoen’ en ‘prisoen’ niet herhaald. In de verzen 13958 en 15197 schrijft hij heel correct ‘venisone’. Vlak na de eerste vindplaats van het woord ‘venisoen’ doet hij ons zelfs nog het plezier te demonstreren dat hij werkelijk problemen heeft met ‘er’-abbreviaturen, zoals we bij ‘gresten’ en ‘presten’ hebben aangenomen. Als de maaltijd afgelopen is, maakt Karel zijn orders voor de aanstaande veldtocht bekend:
Karle sprach: “horent ir herwart,
Dunamels und Wydeloen
Und ir, her kunige Bovoen,
Ir sullent uch nyrgent uf tun uf die vart
Mit uwerm volk anders denn zu Suters wart.
Vertrostent uch vor dem boesen Milion.
Ich sal uch volgen, ir edelen baron,
Uber morgen, spart mich got.” (1245-1252)
Vreemd aan dit bevel is dat Karel aan zijn pairs zegt dat ze nergens anders heen mogen gaan dan naar Suters, de plaats waar de uit Rome gevluchte paus Miloen op Karels troepen wacht. Waar zouden ze anders heen zijn gegaan dan naar de afgesproken verzamelplaats? Behalve dat de pairs gedreigd hebben met hun troepen naar huis te vertrekken als Karel Ogier zou terechtstellen, wat op dit ogenblik niet meer aan de orde is, is er tevoren geen sprake van geweest dat Namels en zijn gezellen een ander doel voor ogen hadden. Er zit dus iets onlogisch in dit bevel, maar waar zit de fout? Het antwoord op deze vraag vinden we een paar regels lager als Namels Karels bevelen laat doorgeven aan zijn troepen:
Dunamels tett sine gersoen
Lopen telken pauwelion,
Und enbote inen allen sicherlich
Das sie fingens gereden telich
Und porren zu Suters wart. (1260-1264)
Deze keer is het duidelijk waar het probleem zit. Het laatste woord van vers 1263 emendeert HiWe terecht tot ‘tilich’, het Mnl. resp. Vlaamse ‘tilike’, dat “vroeg” betekent. Over ‘fingens’ deelt hij mee dat men i.p.v. daarvan ook ‘singens’ zou kunnen lezen, maar wat dat betekent, zegt hij er niet bij. Dat de soldaten zich niet moeten klaarmaken om te gaan zingen (”singens gereden”) ligt voor de hand en zal wel de reden zijn waarom HiWe ‘fingens’ prefereert. Misschien heeft hij gedacht dat ‘fingen’ van ‘vaen, vanghen’ komt, en dat er iets als ‘aanvangen’ mee bedoeld wordt: “dat ze vroeg begonnen zich klaar te maken”. Maar ook dat is weinig bevredigend. Bij nader toezien is ‘singens’ namelijk wel degelijk de betere keuze en ‘tilike’ de sleutel voor het probleem. Namels laat zijn soldaten meedelen dat het leger ‘s ochtends vroeg zal vertrekken naar Suters en dat ze zich daar op moeten voorbereiden. In LuFl’s legger stond niet ‘singens’ maar ‘smergens’ met een afkorting voor ‘er’. De kopiist heeft deze abbreviatuur over het hoofd gezien en de ‘m’ als ‘in’ gelezen, een zeer bekende afschrijffout. De hertaling luidt dus:
Namels dede sine garsoene
lopen telken pawelioene
ende ontboot hem allen sekerleke
dat si smerghens ghereeden tileke
ende porren te Suters waert. (1260-1264)
En nu deze passage duidelijk geworden is, begrijpen we meteen ook dat in vers 1248 hetzelfde is gebeurd. Achter het raadselachtige ‘nyrgent’ steekt hetzelfde woord ‘merghen’, waarschijnlijk eveneens met een ‘er’-abbreviatuur, maar zeker met een ‘m’ die door LuFl als ‘ni’ is gelezen. Nadat deze leesfout een keer was gemaakt, volgde de aanpassing van vers 1249 als het ware vanzelf. Dat alles ook goed kon gaan, bewijst het woord “Uber morgen” in vers 1252. De hertaling van deze passage luidt dus:
Karel sprac: “Hoort herwaert,
Namels ende Gwindeloen
ende ghi, heere coninc Beuvoen.
Ghi sult u merghen doen up die vaert
met uwen volke te Suters waert
te troostene den pauwes Miloen.
Ic sal u volghen, edle baroen,
overmorghen, spaert mi God.” (1245-1252)
Naast talrijke interferenties zijn het vaak doodgewone lees- en kopiistenfouten, die LuFl’s tekst op talrijke plaatsen onbegrijpelijk maken. HiWe had zijn lezers met een kleine emendatie hier telkens veel moeite kunnen besparen.
Brock, januari 2013
Laat een reactie achter