Gisteren had ik mijn post over dat vinnik leuk nog niet geplaatst, of er kwam een mail binnen van de DBNL, met het nieuws dat er deze maand daar geplaatst is. Daaronder zit ook jaargang 30 van het Groningse taalkundige tijdschrift TABU. En in die jaargang hadden de (huidige) Groningse hoogleraren taalwetenschap Jack Hoeksema en Jan-Wouter Zwart een discussie over het woord ikke.
Een van de verschillen van mening van de hooggeleerden betrof de vraag of je ikke wel met een verbogen werkwoord kunt gebruiken. Volgens Hoeksema is dat niet het geval. Je kunt wel zeggen Ikke niet! maar niet Ikke vind dat niet.
Zwart is het daar niet mee eens. Volgens hem kun je, in ieder geval in dialecten, best zeggen ikke weet er niks van.
Dat alles vond plaats in 2000. Inmiddels is het internet weer enorm gegroeid. Je kunt inderdaad tientallen voorkomens van vind ikke vinden, en ook ikke weet er niks van is inmiddels in het wild aan te treffen. Hoeksema deed in zijn tijd ook al een internet-zoektochtje. Hij beweert dat er een verschil moet zijn tussen de volgende twee zinnen:
a. – Ik ben ikke.
b. – Ikke ben ik.
Alleen de eerste moet goed zijn; de tweede, waarin ikke het onderwerp is, kan dat niet zijn. “Een korte speurtocht op het Internet”, schrijft Hoeksema dan, “leverde twee voorkomens op van [a] en geen van [b].” Dat zijn natuurlijk geen aantallen om echte statistiek op te baseren, en inmiddels komen allebei de zinnen in overvloed voor. (Google geeft bij mij zelfs 1.200.000 treffers voor [b] en slechts 420.000 voor [a], al zijnd at soort cijfers notoir nietszeggend.)
Hoeksema’s theorie is daarmee weerlegd. Jan-Wouter Zwart had gelijk: ikke is een vorm van ik met speciale nadruk. Er zijn volgens mij dan ook drie vormen van ik: een die alleen bestaat uit een k (die in het werkwoord kan krijgen, zoals in keb), de vorm ik en de vorm ikke (misschien is er ook nog een aparte vorm met een sjwa: ək, maar die is wat moeilijker te vinden in geschreven tekst). Je kunt ze alledrie in dezelfde zin tegenkomen op het internet:
– Keb dat gezien (in Man bijt Hond).
– Ik heb dat gezien (bij de katten van mijn buurvrouw).
– Ikke heb dat gezien (en het is echt een ubervet programma).
Matn zegt
Vuur Tweantse oorn hef ikke inderdaad mear noadruk as ik. t Zelfde geeld in de tweede persoon eankelvoold: iej. Wee? ieJE!
"Wat vi'j doar van?"
"Wat veend iej doar van"
"Wat veend ieje doar van?"
Marc van Oostendorp zegt
Het is nuttig om het artikel van Hoeksema te lezen; daar komen dergelijke voorbeelde (voor het Twents) in ter sprake, al wordt er dus juist ontkend dat 'wat veend ieje doar van?' goed zou zijn.
plaatsman zegt
Zwart kende duidelijk z'n klassiekers niet, in de Zuiderzeeballade wordt "ikke" wel twee keer als onderwerp gebruikt:
Kijk, die jongeman ben ikke
Ja, ikke was de kapitein,
Hiero, en die grote dikke
Ja, dat moet malle Japie zijn
Marc van Oostendorp zegt
Degene die dit zou ontkennen was niet Zwart, maar Hoeksema.
Matn zegt
Interessant. Daanksweard vuur t artikel. Dr stoat aait mooie dinge op DBNL. Mer Tweants (en Dreants) steet natuurlik nit stille vanof 1953. Ik kan mie heel wat umstandigheedn indeankn woerin of ik det zol zegn. Mer ik stoa vanzelfs nit vuur heel Tweante.