Adieu, adieu, gheselscap al,
mi ic u verbiede!
God kent die weet, waer henen sal.
Of ic van u sciede,
dochtic onder liede.
Van Daalen maakt daar, schokkend van:
Doei doei, bye bye, de hele groep,
graag ver uit mijn buurt blijven!
God weet waar ’t heen moet met die troep.
Als ik mij uit laat schrijven,
blijf ik als mens wel schrijven.
In eerste instantie vraagt de lezer zich af waar hij nu beland is: het lijkt verdorie de bijbel in straattaal wel! Vervolgens beseft hij dat de tekst waar het hier om gaat een soort studentenlied kan zijn geweest en dat adieu adieu misschien inderdaad ooit net zo populair geklonken kan hebben als doei doei nu. Van Daalen heeft kennelijk een bewuste keuze gemaakt, ze interpreteert die liederen als populaire gebruiksliederen en dat zijn ze ongetwijfeld ook geweest.
Van Daalens toon is ook wel anders bij de religieuze gedichten, hoewel ze daar af en toe naar mijn smaak wel wat erg familiair is. De eerste regels van het handschrift luiden:
Dat ic in ijdelheden dus
Lieve God, het spijt mij zo,
mark zegt
"heeft Van Daalen gevoel" of "heeft Van Daalen weinig gevoel" ?