Wie was Constantijn Huygens? Een echt Haagse dichter, volgens de Rijswijkse dichter Ilja Leonard Pfeijffer: “Huygens is als de schuchtere jongen van het veen die heeft geleerd dat ons soort mensen hem waarderen op voorwaarde dat hij geen opzien baart. (…) Hij is geen dichter, god verhoede, hij is een eerbaar dienaar van vorst en vaderland, die zich af en toe zogenaamd verontschuldigend vermeit met een paar zogenaamd onschuldig bedoelde versjes in hondsmoeilijk Latijn.”
Pfeijffer schrijft dat in het voorwoord van Stemmen van Den Haag (Haga vocalis), een verzameling van ongeveer 150 gedichtjes waarin Huygens de straten, pleinen laat spreken – van het Noordeinde tot het Gasthuissteegje, en van de Denneweg (‘Via Danorum’) tot de Ridderzaal (‘Atrium Hollandicum’). Pfeijffer en Blom vertaalden die gedichten in een prachtige nieuwe uitgave, met ook nog een mooi nawoord van Blom over de liefde van Huygens voor Den Haag en heel veel mooie plaatjes van historisch Den Haag.
De vertalingen zijn virtuoos.
Er klinkt de toon van Huygens, het eindeloze speelse met de taal; maar in modern Nederlands:
c
Spui
Als dag in dag uit het verkeer door mij spuit
Van kooplui die jachtg stad in en stad uit
Gaan werken aan winsten in wereldlijk goed,
Dan haast ik te zeggen: uw spoed is pas goed
Ter haven in naar de rustige ree
Uit de dans van het leven op volle zee
Leg aan in mijn Spui voor spiegelend water
En lach om het alledaags poppentheater.
(Sive quod hoc σπεύδει mercator et advena vico,
Sive, quod hac nimiae fauce sequuntur aquae,
Quod sum dicta siem, videant queis vane character
Et levis a verbo gloria parta places.
Hoc mihi, pertaesum Pelagi, clarissime morum
Arbiter, in Portu te voluisse mori.)
Omdat Pfeijffer en Blom hier nog niet tevreden waren met het feit dat ze niet al Huygens’ toespelingen hadden verwerkt, schreven ze ook nog een toelichting:
Het woordje ‘spui’ betekent ‘haasten’ in het Grieks.
En ook het Haagse Spui is druk. Het heeft iets kwieks
En levendigs zoals men spuit. Maar in Latijn
Heeft alles meer gewicht. Het zal geen toeval zijn
dat Seneca ons leert dat wij hier allen leven
In zeestraten en engten om dan het zeil te reven
En in de haven dood te gaan. Maar toeval wil
Weer wel dat ‘engte’ in Latijn haast niet verschilt
Van hoe je in het Italiaans de ‘haast’ zou noemen.
Derhalve kan ik mij gerust erop beroemen
Dat ik als Haagse Spui noch haastig ben noch lui en
De dichters inspireer om eindeloos te spuien.
Vooral de regels ‘Weer wel de ‘engte’… zou noemen’ zijn natuurlijk van een Huygensiaanse virtuositeit, met dat enorm ingewikkelde spelletje: het Latijnse woord voor engte klinkt als het Italiaanse woord voor haast, en ondertussen zijn er ook nog twee woorden haast gebruikt in de regels.
Jammen
Zo valt er voor de liefhhebber van taalvirtuositeit veel meer te genieten in deze vertalingen. De Ridderzaal is zelfs in het 17e-eeuws Nederlands vertaald (‘Ick ben met hoogh gebouw van balcken, verr’ gebrocht, / Dat geen vervuyling kent van Spinnewebs gedrocht’). Het gedichtje over de Molstraat wordt keurig vertaald en daarna van een alternatief voorzien dat eraan herinnert dat John de Mol het Latijnse woord voor mol, Talpa, heeft gekozen als naam voor zijn bedrijf (‘De mol graaft zelden dieper dan de onderbuik’). In het gedichtje over het Paard van Troje (waar tegenwoordig een poptempel is) zegt Huygens dat de musische prins Apollo hier nu zijn plaats genomen heeft; bij Pfeijffer en Blom is het Prince die hier is komen jammen.
Het voorwoord van Pfeijffer bij de vertaling heeft iets ironisch: wanneer Huygens geen ‘echte dichter’ was, waarom zou een echte dichter zich dan zo dienstbaar maken aan zo iemand? In werkelijkheid steken de vertalingen het origineel regelmatig naar de kroon en vormen zo een nieuw eerbetoon aan de stad, maar ook aan de ‘eerbare dienaar van vorst en vaderland’ die, god verhoede, toch een dichter bleek te zijn, verknocht aan zijn stad.
Klein, rond, onnosel, stedeken
Tegelijk was Huygens natuurlijk ook een reiziger die bijvoorbeeld voor zijn werk op reis moest. Hij deed dat niet altijd voor zijn plezier, zo blijkt uit het ook al onlangs door S. Groenveld uitgegeven Versla van een tocht naar Eindhoven en Spa, Luxemburg en Meurs.
Althans, het blijkt niet zozeer uit dat verslag zelf. Dat is vooral een zeer zakelijk verslag aan zijn broodheren, de Oranjes, voor wie Huygens, in het gezelschap van enkele van zijn zonen, de tocht naar het zuiden ondernam, vooral om er proberen geld bij elkaar te schrapen om de financiële nood te lenigen. Het blijkt vooral uit Groenvelds inleiding: in Maastricht moest het gezelschap bijvoorbeeld een aantal dagen stoppen, bijvoorbeeld omdat Huygens depressief was.
Het beeld van Huygens in dit verslag is zo ongeveer het negatief van dat in Stemmen van Den Haag: hier is niet een oudgymnasiast slimme taalspelletjes aan het spelen over de stad van zijn grote liefde. Hier is een man aan het werk. Het Verslag is daarom veel minder een boek voor een groot publiek, en meer iets voor mensen met speciale belangstelling voor de geschiedenis van de gouden eeuw. Ook wanneer je de streek een beetje kent, vindt je er mooie beschrijvingen van dorpjes. Niet liefdevol en in spitsvondig Latijn, maar zakelijk en prozaïsch, op het neerbuigende af:
Opden avondt ben ick gearriveert tot St. Vyth, klein, rond, onnosel, stedeken van slechte Huysen van keyen en kalck te samen gebracht, soomen in die Quartieren geenen backsteen en kent, my logement is geweest tot den Rentmeester de Bra in ’t Casteel, dat noch syne oude muyren ende 2 of 3 Torens heeft, maer slechte kleine vertreckskens, overgebleven vanden brand des Jaers … Wanneer de Blixem in de kerck slaende, den Toorn vanden kerck in ’t Casteel viel, ende alles in brand hielp selfs een quantiteyt polver dede springen synde doenmael de meeste Stadt verbrandt.
Achter in het boek staan overigens ook een aantal gedichten in het Frans en het Latijn, met vertalingen, en een gedicht oorspronkelijk in het Nederlands, die Huygens tijdens de reis schreef. Ook dit boek is trouwens fraai geïllustreerd, onder andere met tekeningen die de zoons van Huygens tijdens de reis maakten.
Geen axioma’s
En dan is er deze maand nóg een fraai geïllustreerd boek over Huygens verschenen, het houdt maar niet op. Vincent Ickes De principes van Huygens gaat weliswaar vooral over de Traité de la Lumière van Constantijns zoon, Christiaan Huygens, maar laat daarbij ook een heel belangrijke en – in ieder geval voor mij – onderbelichte kant van Huygens zien: die van een briljante opvoeder.
Christiaan Huygens wordt natuurlijk al allerwege gezien als een van de belangrijkste natuurkundigen van zijn tijd, maar volgens Icke wordt hij daarmee nog ondergewaardeerd. Icke laat zien dat Christiaan in zijn Traité twee principes voorstelde: een daarvan was het principe van het licht, dat zich als golven zou gedragen. Icke laat zien dat de ‘golven’ van Huygens wel iets heel anders waren dan wat wij in de moderne natuurkunde onder golven verstaan.
Veel belangrijker was dan ook een ánder principe, het principe van het onderzoek. Met dat principe was Christiaan de eerste echte moderne wetenschapper – iemand die beter begreep wat wetenschap precies is dan tijdgenoten als Newton of Galileo: een eeuwig voortdurende zoektocht.
Die zoektocht: je probeert iets te verklaren en stelt daarvoor hypothesen op. Uit die hypothesen leid je voorspellingen af, die je gaat toetsen aan de werkelijkheid, aan de hand waarvan je dan weer je hypothesen kunt bijstellen. Die kringloop begon in Huygens’ tijd al wel bekend te raken, maar Icke laat zien dat Christiaan er de ultieme consequentie uit trok: dat er dus in de wetenschap geen ultieme waarheden zijn, geen axioma’s. Alles staat altijd ter discussie, iedere waarheid is een voorlopige waarheid.
Zijdelings brengt Icke een paar keer in het boek ter sprake hoe Constantijns opvoeding een rol kan hebben gespeeld in dit baanbrekende inzicht. De moeder van Constantijns kinderen, Suzanne van Baerle, overleed toen de kinderen nog klein waren en de vader heeft de opvoeding alleen moeten uitvoeren. Dat heeft hij met overgave gedaan. Hij nam ze op latere leeftijd bijvoorbeeld mee op dienstreizen zoals in het Verslag (vandaar dat dit geïllustreerd kan worden met tekeningen van de zoons).
Hij stimuleerde ook onbegrensde nieuwsgierigheid bij zijn kinderen. Terwijl de huisleraar van de Huygens’ zich soms zorgen maakte over het feit dat Christiaan maar wat zat te ‘knusselen’ – kinderen van stand werden niet geacht zich al te veel te bekwamen in handenarbeid – had vader er juist veel plezier in:
Besteedende voorts de snipperingen van syn tydt aen Molenties en andere modellen te maeken, selfs tot een draeybank toe, die hy in dit jaer [1643, Christiaan was toen 14 jaar] soo by een hadde weeten te knusselen, dat hy al eenigh goed daer op begon te draeyen.
Ongeremde nieuwsgierigheid naar de wereld, die wist de ‘schuchtere jongen van het veen’ op zijn zoons over te dragen – en geen enkele angst om opzien te baren. Gelukkig maar.
Jenny Mateboer zegt
Beste Marc,
KB-conservator en kenner van Constantijn Huygens Ad Leerintveld publiceerde ook een aardig (miniatuur)boekje (bij Bekking & Blitz) : Constantijn Huygens, de collectie in de Koninklijke Bibliotheek. Met veel informatie over Constantijns leven en over de vele bijzondere stukken uit de Huygenscollectie. Te koop in de boekhandel, bij de KB, en in de Grote Kerk zolang de Huygenstentoonstelling duurt.
Marc van Oostendorp zegt
Ik hoop ook nog naar die tentoonstelling te gaan (en die in de Leidse UB). Misschien schrijf ik daar ook over. Maar dit is een weblog, he, ik leg me nergens op vast.
janien zegt
Machtig, man, machtig. Wie doet u het bloggen na, beste Marc van Oostendorp!