Taalkundigen gaan er vaak vanuit dat de grens tussen functie- en lexicale woorden heel scherp is. Maar volgens een nieuw artikel van Marijke De Belder en Jeroen van Craenenbroeck is de grens tussen functiewoorden en inhoudswoorden vaag.
Het artikel is nogal technisch en gaat over een aantal verschillende onderwerpen, maar op zich zijn de inzichten niet moeilijk te begrijpen. De Belder en van Craenenbroeck wijzen op voorbeelden zoals de volgende:
1- Ik heb het waarom van die zaak nooit begrepen.
2- Martha is mijn tweede ik.
3- De studenten jij-en onderling.
4- Niets te maar-en!
5- Ik hoef al dat ge-maar, ge-alhoewel, ge-of, ge-hé, ge-waarom, ge-nooit, ge-ik niet.
In voorbeelden (1) en (2) zijn functiewoorden zelfstandig naamwoorden geworden, in een woordgroep met een lidwoord of bezittelijk voornaamwoord en andere bepalingen. In de voorbeelden (3) en (4) worden functiewoorden tot zelfstandige werkwoorden. Voorbeeld (5) laat zien dat zo ongeveer ieder woord in een ge-constructie kan worden geplaatst om een zelfstandig naamwoord te maken.
Dat zijn interessante feiten, maar er zijn toch ook wel beperkingen. Vooral de werkwoordsvoorbeelden zijn lastig uit te breiden. Jij’en en maren zijn een soort vaste verbindingen. Het is moeilijk dezelfde truc te doen met andere functiewoorden, en zelfs om die werkwoorden verder te verbuigen:
6- Niets te alhoewel–en! [vreemd]
7- Die studenten ik-en wel heel veel. [vreemd]
8- Ik jij ze iedere dag. [vreemd]
9- Maar niet! [vreemd]
10- Je maart toch niet, hè? [vreemd]
Nu is het om de een of andere reden toch al moeilijker om nieuwe werkwoorden te maken dan nieuwe zelfstandignaamwoorden. En als we ze maken, houden we ze liever onverbogen. De Taalbank, die iedere werkdag met een nieuw in de media opgedoken woord komt, vond er in juni 2013 slechts 2 (alle andere woorden waren zelfstandig naamwoorden): verbussen en straatwassen. Allebei die woorden lijken me moeilijk te verbuigen:
– De NS verbuste gisteren de reizigers. [beetje vreemd]
– Ik straatwas nu eenmaal graag. [zo goed als uitgesloten]
Taalprof zegt
Zo kan ik ook wel marginaal een hele zin of formule op die plaats hebben: 'Al dat ge-weet-ik-veel van die studenten tegenwoordig!'
Taalprof zegt
Zitten jullie weer te weet-ik-velen?
Marijke De Belder zegt
@ Taalprof: Die voorbeelden zijn erg interessant. Volgens de morfologe Heidi Harley wordt zo'n hele zin eerst (tijdelijk) opgeslagen als een nieuwe stam, waarna je die dan ook weer kan gebruiken als een stam in een groter woord.
Marc van Oostendorp zegt
Interessant! Dat lijkt me problematisch voor de theorie van De Belder en van Craenenbroeck. Modern voorbeeld: vind-ik-leuken
Taalprof zegt
Hierop doorredenerend zou je kunnen denken dat al die (of veel van die) gevallen dus eigenlijk geen functiewoorden (meer) zijn, maar hele uitspraken in zelfnoemfunctie. Dit herinnerde mij ook aan die gevallen die (ik meen) Theo Jansen en Justine Pardoen ooit hebben beschreven, van samenstellingen met een hele zin als eerste lid ('doe-het-zelf-zaak,' 'laat-maar-waaien'-mentaliteit).
En zojuist moest ik ook even denken aan het 'oeioei-vogeltje,' uit een bekende mop, die ik hier niet kan vertellen want Neder-L wordt ook overdag gelezen en dan zijn de kinderen nog niet naar bed.
Marc van Oostendorp zegt
Taalprof, in hun artikel argumenteren De Belder en Van Craenenbroeck juist tegen die zelfnoemgedachte, met interessante argumenten.
Taalprof zegt
OK dat had ik natuurlijk eerst moeten lezen