Door Marc van Oostendorp
Volgens Chomsky is de Voeg-operatie, die twee elementen samenneemt en tot een eenheid maakt (de en vrouw wordt {de, vrouw}), misschien het enige dat uniek is aan de menselijke taal. Andere diersoorten kunnen zich tot op zekere hoogte een beeld vormen van de wereld om hen heen; en sommige kunnen door klanken te maken allerlei ideeën communiceren. Betekenis en communicatie via klanken delen we dus met andere diersoorten. Maar geen enkel dier kan zo eindeloos allerlei ideeën aan elkaar haken in steeds weer nieuwe zinnen als de mens.
Het is gemakkelijk te bewijzen dat er geen langste zin bestaat. Stel dat je wél een langste zin zou kunnen aanwijzen. Neem dan die zin, en zet er ‘Ik vind het stom dat’ voor en je hebt een langere zin. Maar ook die zin is niet de langst mogelijke, want ook daarachter kunnen we nog een keer ‘ik vind het stom’ zetten (‘Ik vind het stom dat ik het stom vind dat ik het stom vind dat de aarde rond is.’)
plaatsman zegt
Bij dit onderdeel van Chomsky's denken is het tegenvoorbeeld van het Pirahã inmiddels klassiek. Een kleine taal in het regenwoud zonder telwoorden doet en ook minder mogelijkheden tot recursie zou hebben. Of dat ook allemaal echt zo is blijft wel de vraag, misschien is de taal gewoon onvoldoende onderzocht, maar het zou natuurlijk wel 'n mooie falsificatie zijn.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Pirah%C3%A3
Marc van Oostendorp zegt
Het Piraha speelt inderdaad een rol in deze discussie, maar uw redenering erover kan ik moeilijk plaatsen. Wanneer recursie gekoppeld is aan tellen, zou het niet zo vreemd zijn wanneer die twee dingen tegelijk ontbreken bij een volk, toch?
De discussie is overigens inmiddels enorm ingewikkeld geworden, onder andere omdat er inderdaad bij sommigen twijfel is 'of dat ook allemaal echt zo is', maar ook doordat Everett bijvoorbeeld beweert dat er wel recursie is, maar niet op het niveau van de syntaxis (maar dat van het discours).
Een belangrijker punt is echter dat de stelling niet zozeer gaat over talen als wel over het taalvermogen. Wanneer het Piraha in het geheel geen evidentie zou hebben voor een Voeg-operatie, zou het nog steeds geen tegenvoorbeeld zijn. Dat zou wel zijn: een mens (bijvoorbeeld een Piraha) die zelfs op jeugdige leeftijd niet in staat is om recursieve structuren aan te leren, hoewel hij of zij verder normaal functioneert.