Taalmopperaars mogen graag de zinsneden ‘de laatste tijd’ en ‘steeds meer’ in de mond nemen. Klachten gaan vrijwel altijd over dingen die nu ineens, de laatste paar jaar, door onnozele taalgebruikers in de mond genomen worden. Mede als gevolg van het almaar kelderende niveau van het onderwijs en de voortschrijdende lamlendigheid der taalgebruikers.
Het aardige van het onderzoek van de laatste jaren, is dat er steeds meer bewijzen naar boven komen dat vrijwel al die klachten ongegrond zijn. Er komen steeds meer bronnen van ‘normaal’ taalgebruik uit vroeger eeuwen, waaruit blijkt dat je al die dingen die je de laatste tijd steeds meer hoort, driehonderd jaar geleden ook al kon waarnemen.
Neem de Bob de Rooij-t, die in ik hebt, bekend geworden van het typetje van Paul de Leeuw. Door sommigen wordt hij wel met het Rotterdams geassocieerd, maar Rotterdammers wijzen hem af. Wel schreven mensen hem in de achttiende eeuw al, bijvoorbeeld in de volgende ontroerende zin:
mijn doesje [schatje] lief je moet niet denken schoon dat ik sulks geschreeven hebt dat ik qijaje [kwade] vrinden met uw ben o neen gans niet
Maarten van der Meer zegt
Dit heeft er maar zijdelings mee te maken, maar ik moest er opeens aan denken:
De gebiedende wijs krijgt geen -t (meer), maar vaak nog wel in de uitroepen 'pleurt op' en 'tieft op'. Op de middelbare school hadden we het over 'optieften' (6270 resultaten in Google). De uitgang van de gebiedende wijs is door onbegrip kennelijk als deel van de stam opgevat. 'Oppleurten' zeiden we dan weer niet, maar die vorm komt in Google ook sporadisch voor.
Marc van Oostendorp zegt
Wat een leuke observaties! Dank je wel.