Elke week ontvang ik wel een of meerdere keren een Veldgewas in mijn e-mailbox. Veldgewas, onder redactie van Wim Kuipers en Har Sniekers, heeft als doel de poëzie in het Limburgs te bevorderen. In Veldgewas W090 schrijft Wim Kuipers iets heel interessants over het woordje dat. Hij noteert de volgende zin uit het L1 nieuwsbericht: “A67 dicht na ongeval bij Geldrop, Alderkienjer: De ANWB verwacht dat het weggedeelte voorlopig nog dicht blijft. Er ligt olie op het wegdek en dat moet eerst verwijderd worden.” Wim schrijft het volgende commentaar: “Ik liet die zin lezen: niemand vond het erg dat daar staat dat het wegdek verwijderd moest worden. Kan toch niet! Dat snap je wel!”
Wim signaleert hier variatie en wellicht wel veranderingen in het Nederlands.
Vaak maken we ons druk over veranderingen die bij iedereen bekend zijn zoals “Hun hebben dat gedaan” of over variatie die al eeuwen aanwezig is tussen ‘hij is groter als mij’ en ‘hij is groter dan ik’. Maar in het Nederlands is waarnaar dat en die verwijzen altijd een bron van variatie en verandering en blijft vaak onopgemerkt.
Wim noemt het gebruik van dat spelling maar wat hij opmerkt heeft niets met spelling (of met poëzie) maar alles met zinsbouw te maken Wat een lezer doet bij het zinnetje over het ongeval op de A67 is nagaan naar welk zelfstandig naamwoord het voornaamwoord dat verwijst. De lezer probeert dus – in taalkundige termen – te achterhalen wat het antecedent van dat zou kunnen zijn? Wat moet er dus nu precies verwijderd worden op die A67? Omdat dat een onzijdig voornaamwoord is, verwacht de lezer zoals Wim Kuipers dat dat terugverwijst naar een onzijdig zelfstandig naamwoord oftewel een het-woord. Dat is hoe we het op school geleerd hebben. In de gewraakte zin van Wim staan twee het-woorden waarnaar dat volgens deze logica kan terugverwijzen: het weggedeelte of het wegdek. Wim kiest voor het wegdek en merkt terecht op dat het niet zo kan zijn dat ‘het wegdek’ verwijderd zou moeten worden. Maar wat dan wel?
In het Nederlands zijn zelfstandige naamwoorden verschillend te groeperen. Een indeling in de- en het-woorden komt overeen met vormelijke kenmerken in taal. Maar daarnaast laten woorden zich ook indelen naar betekenis. Woorden kunnen aan iets telbaars refereren zoals boek, tafel, boom en appel en aan iets niet-telbaars zoals olie, melk, zand, rommel en katoen. Die twee typen woorden zijn makkelijk uit elkaar te houden want niet-telbare woorden zijn niet te combineren met het onbepaalde lidwoord een en, juist ja, niet met telwoorden. Dus een zand of twee zand(en) is niet mogelijk maar wel een boek of drie boeken. Kinderen leren dit onderscheid al heel erg vroeg en eerder dan het onderscheid in de– en het-woorden.
Nu blijkt dat het voornaamwoord dat in spreektaal niet exclusief terug hoeft te verwijzen naar het-woorden zoals het wegdek. Dit kunnen ook niet-telbare woorden zijn ongeacht of zij het– of de-woorden zijn. De betekenis wint het hier dus van vormelijke eigenschappen. En dat is precies wat er in de A67 zin aan de hand is. Dat verwijst hier naar het niet-telbare woord olie ook al is olie een de-woord (de olie).
Voorbeelden van spreektaalzinnen waarin het voornaamwoord het net als dat naar niet-telbare de-woorden verwijst, zijn: “ Ik vind puree van echte aardappelen altijd lekkerder want het is wat steviger” (de puree) en “’(He)t zit toch ook bij olijfolie wel een beetje in hoe ‘t geconserveerd wordt” (de olijfolie). In 65% van de gevallen (onderzocht op basis van 500.000 woorden gesproken Nederlands) speelt betekenis en niet de vormelijke kenmerken een doorslaggevende rol bij het verwijzen van een voornaamwoord dat en het. Het Nederlands is hierin niet uniek want het is ook gesignaleerd voor het Duits en regionale Engels. Deze variatie in het Nederlands is een mooi voorbeeld van hoe we met z’n allen volgens (onbewuste) regels spreken die we niet op school geleerd krijgen. Is dit verschijnsel ook in de dialecten te vinden? Heeft u voorbeelden voor me?
Jenny Audring (2009) Reinventing Pronoun Gender. Utrecht: LOT Dissertation Series
Voor aanmelden bij Veldgewas: veldgewas@home.nl
HC zegt
Ik vraag me af of je hier wel mag zeggen dat 'dat' verwijst naar 'de olie', 'de puree', 'de olijfolie'. Het komt mij voor dat het veeleer naar 'een geheel van elementen' verwijst, net zoals het ook naar een hele zin kan verwijzen ('Niemand vond het erg.' – 'Dat kan toch niet!').
Vergelijk ook:
– Olie op het wegdek, dat is knap vervelend!
– Puree van echte aardappelen, dat is lekker!
Het zou wat gek zijn (of iets anders betekenen) om hier 'dat' te vervangen door 'die', ook al is het antecedent een de-woord.
Het is een beetje alsof er een verzwegen (maar impliciet) antecedent is: bij de 'olie' denk je dan aan iets als het hele goedje, bij de 'puree' aan het pureetype, enz.
Anoniem zegt
Wat dialecten betreft: ik weet dat in Salland heel normaal is om een vrouw met "hij" aan te duiden, uiteraard dan plat uitgesproken. Zoiets als "hey". Als het gesprek dan over een vrouw gaat en er komt een passage voorbij als "hey dut", dan snapt iedereen dat het over de vrouw gaat.
merlion2009 zegt
1. Uit de citaten blijkt niet dat Wim e.e.a. als een spellingkwestie opvat. 2. Je schrijft: "In de gewraakte zin van Wim staan twee het-woorden waarnaar dat volgens deze logica kan terugverwijzen: het weggedeelte of het wegdek." Echter: Wim heeft maar één zin gewraakt en in die zien komt maar één het-woord voor, namelijk 'wegdek'.