Wij Nederlanders wonen in een aangeharkte taaltuin. Vrijwel iedereen kent de standaardtaal op zijn minst passief, en het dagelijks leven speelt zich af in diezelfde standaardtaal, of een dialect, of eventueel in het Engels. Het is een wonder dat de Nederlandse taalkunde niet saai is.
Nee, dan het Afrikaans, gesproken door miljoenen heel verschillende mensen in heel verschillende omstandigheden, in een land en een continent met allerlei andere talen. Een continent waar het Nederlands op een wonderlijke manier terecht is gekomen, de taalgemeenschap lange tijd nauwelijks contact heeft gehad met onze hoek van Europa, en waar de mensen wel wat anders aan hun hoofd hebben om zich over de taal te bekommeren. Kijk, dat is nog eens een taal – dat is nog eens taalwetenschap.
Een groot aantal Afrikaanse taalkundigen heeft nu gezamelijk een zeer uitgebreide inleiding in de Afrikaanse taalkunde uitgebracht, Kontomporêre Afrikaanse Taalkunde.
Het dikke boek – 515 pagina’s telt het, in ieder geval in de elektronische editie die ik heb – biedt een duizelingwekkende staalkaart van de taalwetenschap. De lezer wordt namelijk niet alleen ingeleid in de basisfeiten over het Afrikaans – van het klinkersysteem tot een overzicht van de sociolecten, van de onstaansgeschiedenis van de taal tot en met een de belangrijkste syntactische constructies – maar krijgt ook nog inzicht in de belangrijkste taalwetenschappelijke theorieën: van Saussure tot en met Tomasello, ze komen allemaal kort aan de orde. De laatste hoofdstukken gaan tot slot in op zeer diverse toegepast taalkundige onderwerpen zoals documentontwerp, lexicografie en taalonderwijs.
Doordat de verschillende auteurs niet allemaal dezelfde theoretische voorkeuren hebben, zijn de hoofdstukken niet per se consistent met elkaar. Het fonologische hoofdstuk, geschreven door Daan Wissing, is geschreven in het (post-)generatieve kader van de optimaliteitstheorie, terwijl het syntactische hoofdstuk, van Ilse Feinauer en wijlen Fritz Ponelis, gebruik maakt van constructiegrammatica. Maar dat werkt in een inleidend boek wel goed: de beginnende student kan zo snuffelen aan allerlei min of meer uitgewerkte taalkundige kaders, al wordt het soms misschien ook wel wat veel: van verscherping(bad wordt uitgesproken met een [t] aan het eind) wordt een beschrijving in woorden gegeven én een klassiek generatieve analyse én één in termen van optimaliteitstheorie.
Er wordt in veel hoofdstukken regelmatig naar het werk van Nederlandse en Vlaamse collega’s over het Nederlands verwezen; van hun inzichten wordt dankbaar gebruik gemaakt. Omgekeerd is er bij ons eigenlijk maar weinig kennis van het Afrikaans, en deze bundel laat weer eens zien hoe absurd dat is. Je mist als neerlandicus een hele wereld wanneer je niet naar Zuid-Afrika kijkt.
Hoewel er logischerwijs soms wel wat achtergrondkennis over het Afrikaans wordt verondersteld, zouden Nederlandse studenten ook veel kunnen leren door stukken uit dit rijke boek te bestuderen: om te laten zien dat een heleboel dingen ook net even anders kunnen zijn.
Stan zegt
Hoe kan ik dit boek in elektronische editie vinden?