Het zijn grote vragen, die Noam Chomsky stelt in drie nieuwe artikelen in het Journal of Philosophy: Wat is taal? Wat kunnen we begrijpen? En wat is het gemeenschappelijk belang? De artikelen zijn kort en heel duidelijk geschreven; samen vormen ze denk ik de beste inleiding op zijn eigen (‘late’) werk die Chomsky schreef.
In het eerste artikel staat Chomsky’s begrip van taal als instrument van het denken centraal; ik schreef daar hier vorig jaar een reeksje over. In het derde artikel gaat het over de filosofische achtergronden van zijn politieke activisme. Het tweede artikel gaat over een minder bekend aspect van Chomsky’s denken – dat over de vraag wat nu precies de relatie is tussen ons denken en de werkelijkeheid.
Voor Chomsky gaapt de kloof tussen die twee bijna onmetelijk diep – wat natuurlijk opvallend is voor zo’n succesvol wetenschapper.
Het grenzeloze optimisme dat sommige van zijn collega’s uitstralen – misschien omdat ze anders geen subsidie kunnen krijgen voor hun onderzoek – deelt Chomsky niet. Er moeten allerlei zaken zijn die we nooit zullen begrijpen, zegt hij. Bijvoorbeeld wat het woord ding betekent.
Laboratoriumratje
Zijn scepsis heeft Chomsky in het verleden kritiek opgeleverd. Hij zegt dat er twee klassen van zaken zijn die we niet weten. De ene noemt hij problemen, de andere mysteries. Voor problemen bedenken we ooit mogelijk een oplossing, maar mysteries zullen we nooit echt begrijpen, simpelweg omdat onze hersenen er te beperkt voor zijn. Uiteindelijk zijn we biologische wezens, en is ons brein beperkt. We verwachten niet dat een laboratoriumratje ooit de stelling van Pythagoras oplost: zijn hersenen zijn daar te beperkt voor. Maar precies om diezelfde reden zouden we eigenlijk ook niet moeten verwachten dat onze eigen hersenen niet ook allerlei beperkingen hebben, waardoor sommige vragen (en antwoorden) gewoonweg te ingewikkeld zijn.
We weten van te voren niet wat een probleem is en wat een mysterie: welke vraag we wel of niet kunnen beantwoorden. Daarom heb je in het dagelijks leven als onderzoeker niet zo veel aan het onderscheid. Wanneer je besluit een bepaald onderwerp te onderzoeken moet je sowieso altijd maar gokken of het probleem niet te ingewikkeld is voor jou; dat de vraag die je stelt misschien wel een oplossing vereist waar de gehele mensheid te dom voor is
Koe! Koe!
Die kloof tussen het denken en de werkelijkheid blijkt ook uit Chomsky’s beschouwingen over betekenis. Dat is een van de grootste onopgeloste raadselen van de taalkunde. Over de manier waarop mensen eh zeggen en wat dat betekent, over zinsbouw en woordvorming, over taalverandering en taalcontact zijn allerlei ideeën ontwikkeld. Maar wat een eenvoudig woord als koe betekent, daarover moeten we vooralsnog bedremmeld het zwijgen ertoe doen.
De meeste mensen, en vermoedelijk ook de meeste taalkundigen, hebben in ieder geval het idee dat een woord verwijst naar de werkelijkheid: dat een kindje in haar handen klapt en koe! koe! begint te roepen omdat daar inderdaad een koe voorbij loopt. Chomsky stelt daar vragen bij: onze begrippen zijn meestal helemaal niet zo duidelijk afgebakend, en worden vooral in ons hoofd gemaakt. Woorden verwijzen naar dat soort ideeën in ons hoofd, en niet naar de werkelijkheid; al hebben die ideeën zelf dus wel een onduidelijke en ingewikkelde relatie met die werkelijkheid.
Takken
Een van de voorbeelden die Chomsky geeft is het woord Londen (als een variant van het klassieke Schip van Theseus). Stel, we branden die stad af en verplaatsen hem met de overlevenden en een wat nieuwelingen vervolgens vijftig kilometer verderop weer op. We noemen die stad nog steeds Londen, maar wat is er precies in ‘de werkelijkheid’ dat correspondeert met het begrip Londen.
Woorden verwijzen altijd naar bepaalde dingen, zegt Chomsky; en dingen bestaan alleen in ons hoofd, en niet in de werkelijkheid. Dat geldt zelfs voor het woord ding. Wanneer de storm ’s nachts wat takken van de bomen heeft gewaaid, die nu her en der verspreid over de weg liggen, noemen we die takken niet samen een ding. Wanneer een kunstenaar die takken daar in het kader van een expositie zo heeft neergelegd, noemen ze wel een ding.
Simpel verstand
Andere denkers zouden misschien zeggen dat zulke voorbeelden laten zien dat onze begrippen (mede) bepaald worden door culturele afspraken: we noemen een kunstwerk een ding omdat we hebben afgesproken dat een kunstenaar mag zeggen wat er wel of niet een ding is. Het is ook opvallend dat de voorbeelden die Chomsky geeft bijna allemaal gaan over door de mens gemaakte objecten (steden, kunstwerken).
Maar aan de andere kant zou Chomsky weer kunnen zeggen: wat wij wel of niet cultureel kunnen afspreken wordt ingeperkt door wat wij wel of niet kunnen begrijpen. We kunnen alleen een cultuur bouwen die de dragers van die cultuur ook kunnen snappen. We zitten daarmee voor altijd vast binnen de beperkingen van ons eigen simpele verstand.
Lucas zegt
Dit klinkt als de oorspronkelijke denkbeelden van Wittgenstein over betekenis; 'er is geen neushoorn' zegt niks, ook niet als er fysiek geen neushoorn aanwezig is.
Marc van Oostendorp zegt
Ik denk dat er inderdaad wel wat overeenkomsten zijn tussen Wittgenstein en Chomsky op dit punt, zoals ook natuurlijk in de gedachte dat sommige zaken nu eenmaal voor altijd buiten het menselijke begrip en de menselijke taal zullen vallen. Overigens heeft het voorbeeld met die negatie natuurlijk wel nog wat extra problematische dimensies.