Door Leonie Cornips
In de Provinciale Zeeuwsche Courant viel vorig jaar te lezen: ‘Eens in de zoveel tijd valt bij een onzer verslaggevers een verzoek om medewerking in de bus van het fameuze Meertens Instituut, dat diepgaand onderzoek doet naar zaken als regionale verschillen in de viering van Pasen of de manier waarop men in de diverse landsdelen een spijkerbroek omschrijft. Recentelijk wilde een onderzoeker weten wat ene Claus zou zeggen als hij de ochtend na zijn verjaardagsfeest wakker werd met een kater.
- Ik heb te veel drinken gedaan.
- Ik heb te veel drinken doen.
- Ik heb te veel doen drinken.
- Ik heb te veel gedaan drinken.
Wij weten het niet. Maar één ding weten wij wel. Deze onderzoeker was dronken.’
Ik moest erg lachen om dit stukje in de Zeeuwsche Courant want ik was die onderzoeker en ik was zeker niet dronken. Zo’n Meertens-vragenlijst is bedoeld om na te gaan waar bepaalde zinnen in Nederland wel of niet (kunnen) voorkomen en volgens het humoristische commentaar in de Zeeuwsche Courant is dat zeker niet in het Zeeuws. Maar wel in het Gronings! Een bekend zinnetje opgetekend door de dialectoloog Ter Laan in 1953 is: ‘Hai het in zien levent wat zoep doan’oftewel: ‘Hij heeft in zijn leven wat zuipen gedaan’. In deze zin verschijnt doen in de vorm van het voltooid deelwoord ‘gedaan’ en deze vorm van ‘doen’ kennen de dialecten in Limburg niet. In 2013 hebben 217 personen in Limburg de Meertens-vragenlijst ingevuld en zo langzamerhand hebben Thilo Weber (Universiteit Freiburg) en ik een goed idee hoe ‘doen’ in Limburg gebruikt wordt. ‘Doen’ hoort thuis in een hoofdzin ‘Isa doet schrijven’ maar niet in een bijzin ‘Ik weet dat Isa schrijven doet’. En Isa in ‘Isa doet schrijven’ is een schrijver; de zin met ‘doen’ drukt uit dat Isa altijd of regelmatig schrijft en niet zomaar een keer op een blauwe maandag.
‘Doen’ in het Limburgs – zowel in het Nederlands als het dialect – heeft een grammaticale functie die het Nederlands niet kent. Het is dus een unieke constructie. In het Engels en in het Duits komt dit ‘doen’ ook voor maar is, net als in het Nederlands, uit de officiële grammatica’s van die talen geweerd. En daarom lijkt juist iedereen een hekel aan ‘doen’ te hebben en leven er ideeën dat dit ‘doen’ niet in de volwassen taal thuishoort. Een lezeres schrijft me: ‘In mijn taalgebied (Brabantse Maaskant tussen Den Bosch en Oss) komt het woord doen als hulpwerkwoord alleen voor als mensen tegen kinderen praten. Bijvoorbeeld: Wat doet hij? Hij doeteendjes voeren. Of: Papa doet centjes verdienen.’
Als volwassenen doen onder elkaar bezigen, krijgen ze al snel het etiket kinderachtig opgeplakt. Deze mening geldt ook voor het Limburgse ‘doen’. Ook taalkundigen en dialectologen beweerden vroeger dat vooral vrouwen en kinderen doen zouden gebruiken. Maar dat is dus niet zo, volwassen mannen onderling gebruiken ‘doen’ net zo goed. Een andere lezeres schrijft me de dag nadat ze de vragen over ‘doen’ beantwoord heeft: ‘het moet me toch even van het hart dat ik niet hoop dat het Nederlands zich in de richting van de constructies met “doet/deed” evolueert! Daarvoor houd ik toch teveel van het Nederlands zoals ik het geleerd heb! (…) gisteren kreeg ik zoveel lelijke taal te verwerken, dat het me gewoon pijn deed.’Het is juist vanwege al deze meningen dat ‘doen’ zich zo goed laat lenen voor parodie en taalspel. Wim de Bie laat een hoofdpersoon in zijn boek Foppe en het gedoe tegen haar hond zeggen: ‘Is Ventje fijn met baas uit wezen doene daan?’ En de Heerlense Getske Boys zingen in ‘Naar Talia’: ‘Ken je Genaro Clementaro, die tot voor ’n jaar of twee, bij de la Veneziana, alle ijsjes draaje dee, die doet woone in Rome…’.
Taalmeningen, taalspel en grammatica, ik weet zeker dat ze elkaar beïnvloeden!
Taalmeningen, taalspel en grammatica, ik weet zeker dat ze elkaar beïnvloeden!
Laat een reactie achter