Door Leonie Cornips
Over het woord appelsien (Venloos appelesien, Maastrichts appeleseen) heb ik me altijd verbaasd omdat het zo intrigerend ‘andersom’ is vergeleken met sinaasappel. De appel in het woord is prima te begrijpen. Maar sinas of sinaas, wat is de oorsprong van dat woord en waarom kan het voor of na ‘appel’ staan? Volgens het recent verschenen boekje Waar komt pindakaas vandaan? En 99 andere vragen over woorden betekent het woord sina(a)s oorspronkelijk China. In de zestiende eeuw, zo schrijven de samenstellers van het boekje, namen de Portugezen zaden van een zoete citrusvrucht mee uit China. Via Italië verspreidden die vruchten zich razendsnel door heel Europa. Die vruchten noemden men naar waar de Portugezen die zaden vandaan haalden: ‘China’s appels’ of ‘appels uit China’. China in het zeventiende-eeuwse Nederlands komt in teksten vaak voor als Sina. Sinaasappel in het Nederlands heeft dus de volgorde: ‘China’s/Sina’s appel’ en het Limburgse appelsien: ‘appel uit/van China/Sina’.
Dit vrolijke boekje informeert ook waar uitdrukkingen vandaan komen. Laat ik nu altijd gedacht hebben dat ‘een bot vangen’ daadwerkelijk iets met een bot of met een vis te maken had. Maar niet dus: ‘bot’ in deze uitdrukking betekent in ouder Nederlands waarschijnlijk ‘het uiteinde van een touw’. Als je bot vangt, haal je dus alleen een los stuk touw op.
Het verrast me altijd als ik opeens door heb hoe een uitdrukking of woord in elkaar steekt. Het plezier als kind toen ik ontdekte dat het ‘aard-appel’ is in plaats van het uitgesproken aar-dappel. Opeens wordt zo’n woord helder.
De betekenissen van woorden staan overigens nooit vast maar breiden zich uit ten koste van andere, verdwijnen of worden vager; zelfs het maken van dikke woordenboeken gaat dit niet tegen. Ambachtelijke beroepen van vroeger zijn verdwenen en daarmee ook woorden als dorsvlegel en varshaak. Het woord gastarbeider verdween voor allochtoon en nu is allochtoon op zijn retour omdat al deze termen op een gegeven moment als minder positief beleefd worden en als discriminerend. In 2014 is het woord oudjes denigrerend en mag daarom verdwijnen, vinden de deelnemers aan de verkiezing Weg met dat woord! van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL). Dat geldt overigens ook voor het vrij recente woord ‘participatiesamenleving’ en ‘kids’ in plaats van kinderen.
Op de website etymologiebank.nl zijn ontelbare voorbeelden van veranderende woordbetekenissen te vinden. Soms is een woordbetekenis van vroeger nog maar moeilijk voor te stellen. Het alomtegenwoordige ‘leuk’ kon vroeger ‘lauw’, ‘halfwarm’ betekenen. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal noteert in 1810: ‘leuk water en zout’. Meer alledaagse betekenissen van ‘leuk’ waren ‘kalm, bedaard’ die nog enigszins te herkennen zijn in samenstellingen als doodleuk en leukweg. De taalkundige Marlies Philippa noteert dat ‘leuk’, in het Gronings (lūk) ‘bedaard, slim’ kan uitdrukken en op de Veluwe (luekes) juist het tegenstelde: ‘onnozel, dom’.
Soms kan de betekenis van een woord per individu verschillen. Ik heb lange tijd gedacht dat het woord ‘scheutig’ gierig of zuinig betekende. Wat een verbazing toen ik tijdens een gesprek erachter kwam dat ‘scheutig’ precies het tegengestelde uitdrukt: goedgeefs of vrijgevig. Later hoorde ik mijn vader ‘scheutig’ ook in de betekenis van ‘gierig’ gebruiken dus ik heb het waarschijnlijk van hem zo overgenomen.
Een studente van mij heeft ooit een jonge man lange tijd voor haar taalkundig onderzoek gevolgd en geïnterviewd. Hij was van de Bijlmermeer in Amsterdam-Zuidoost naar het Westerpark (Amsterdam-West) verhuisd. In het interview vertelt hij hoe het werkwoord ‘djoeken’ uit het Surinaams-Nederlands in beide wijken wat anders betekent. De betekenis van djoeken is volgens hem in het Westerpark ‘afgezwakt’. Hij vertelt: ‘Weet je als iemand je dreigt van ik ga je djoeken in Westerpark (lacht) dan betekent het alleen maar prikken, maar in de Bijlmer als iemand ‘ik ga je djoeken’ tegen je zei dan werd je gewoon bang. Dan wist je gewoon dat iemand anders gewoon naar je toekomt en die steekt je gewoon neer. In Westerpark is het gewoon heel anders’.
De goede woordbetekenis kennen is dus soms van levensbelang, afhankelijk van waar je je bevindt en met wie je spreekt!
Jan Stroop zegt
over 'woordmetathesis of woordomzetting' als appelsien > sinaasappel staat ook een stukje in mijn boek 'Die taal, die weet wat'
Jacques zegt
Duitsers en nog anderen schijnen ook "appelsien" te zeggen, en hebben dat dan van ons geleerd,hun sinaasappels kwamen namelijk via Amsterdam….maar in Griekenland of Turkije heten ze toch maar weer "πορτοκάλι" resp. "portakal".
Leuk he.
Jan Stroop zegt
Kaartje met de namen voor de sinaasappel in Europa:
http://blog.expectlabs.com/post/49184549024/how-to-say-orange-around-europe
Anoniem zegt
Ik had je boek later gelezen dan mijn column Jan, maar klopt je bespreekt het inclusief dat 'appelsien' ouder is dan 'sinaasappel'!
Jan Stroop zegt
Dat vermoed ik. Om te beginnen zijn de attestaties van de twee vormen ongeveer even oud. Ewoud Sanders geeft in zijn Geoniemenwoordenboek (1995):
Appel Sina of Lisbonse Oranje Appel (1676), Chinas-appelen (1682), appelen Chinaas (1685), Appel-Sina (1692) en Sinaas-Appelen (1693).
Daar valt dus geen conclusie aan te verbinden.
Maar 't procedé van woordomzetting wijst wel in een bepaalde richting. De volgorde appel+sien is de Romaanse (pomme de chine), de bepaling staat achter 't hoofdwoord. Omzetting van een 'Germaanse' volgorde, sinaas+appel, naar een Romaanse is minder waarschijnlijk dan 't omgekeerde.
Kijk naar: appelgranaat (algemeen in Romaanse talen) naast granaatappel; vogelstruis (uit Latijn avis struthio) naast struisvogel.
Jacques zegt
Oei! Dus Nederlands is de enige taal ter wereld waar de naam "sinaasappel" gebruikt wordt…dat had wel gesignaleerd mogen worden in het artikel van Leonie. Haar (verbazende) Limburgse "afwijking" is bij nader inzien juist de norm…althans een van de normen.
Anoniem zegt
Dat is dus een voorbeeld van "niet verder kijken dan je neus lang is".