Het Nederlandse sonnet bestaat 450 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
Hét ritme van een sonnet werd aan het begin van de zeventiende eeuw de alexandrijn, van twaalf lettergrepen. Dat zijn er veel – het wordt al betrekkelijk moeilijk om dat nog als geheel in je hoofd te laten klinken. Dus werd een regel vaak precies in het midden, na zes lettergrepen, afgebroken door een rust.
Dat deed Justus de Harduwijn bijvoorbeeld in het achttiende sonnet van zijn Weerelicke liefde tot Roose-mondt. Let maar op: op de derde tadám eindigt niet altijd alleen een woord, maar ook een logisch bij elkaar horend deel van de zin:
Mijn hert en mijnen wensch volghen u schoonheydt naer:
Het is buyten mijn macht de die meer te weer hauwen:
D’een in schoon woorden leeft, d’een in ydel betrauwen:
En bringhen my alsoo in anxst, en droefheydt swaer.
En als sy wel aensien de tortse-lichten claer
Uw’s ooghen, die my eerst ter liefde quaemen stauwen;
Van sijn verwaentheydt groot beghint hem d’een te rauwen:
D’ander oock om sijn vlugh lichtveerdigh maeckt misbaer.
En zijnde dan gherackt door hun brandende straelen,
D’een sietmen in het vier, d’ander in de locht dwaelen:
Daer claeghende, twee-zijts ghescheeden van elckander.
Ten helpt noch naer-gheschal, noch d’handt naer die te recken.
Helaes! k’en kan de self’ tot my niet weer ghetrecken.
Den wensch een voghel is, het hert eenen Salmander.
Zware jongens
Het onderwerp van dit gedicht leent zich heel goed voor die tweedeling van iedere regel. Het gaat immers over het hart én de wens van de dichter, die weliswaar vrijwel hetzelfde willden, maar die hij toch af en toe uit elkaar kan trekken met ieder een eigen regel: d’een in schoon woorden leeft is de ene helft, d’een in ydel betrauwen. En helemaal aan het eind blijken ze zelfs verschillende dieren: de wens een vogel (die je in de lucht ziet dwalen), en het hart een salamander (die zeventiende-eeuwers in het vuur zagen).
Soms verwijst de dichter ook naar hart en wens tegelijk. In regel 2 doet hij dat op een bijzondere manier: de die, dat hier dus zoveel betekent als ‘die twee’. Volgens de Geschiedenis van de Nederlandse syntaxis was dit een constructie die ‘heel soms’ voorkwam, net als de deze. Wat hem vreemd maakt is dat de en die normaliter op dezelfde plaats staan: de zware jongens, die zware jongens; ze betekenen niet precies hetzelfde, maar de ene staat op de plaats van de andere.
D’n diejen
Aan de andere kant is deze natuurlijk opeen soortgelijke manier opgebouwd als de gene, al heeft gene een uitgang, zodat het meer op een bijvoeglijk naamwoord lijkt, en daarmee de constructie als geheel meer op de blauwe (‘Ik heb alle knikkers bestudeerd en kies de blauwe.’) In de laatste zin van de vorige alinea voegde ik een uitgang aan een telwoord toe (‘de ene’) en kreeg ook een geldig resultaat. Misschien is de deze daardoor ook iets acceptabeler, al is de –e daar natuurlijk geen uitgang.
Ook in dialecten komt de constructie nog wel voor. Ik herinner me de moeder van een schoolvriendje die het altijd over d’n diejen had wanneer ze over haar man sprak. Ook daar zat alleen wel die verbuiging op die. Wat de die in dit gedicht zo zeldzaam maakt, is dat iedere uitgang ontbreekt.
Laat een reactie achter