Zoals water kan overslaan in ijs, zo kan een werkwoord ineens overslaan in een zelfstandig naamwoord. Stel, je vindt het fijn om taartjes te eten. Dan kun je dat natuurlijk op verschillende manieren zeggen:
- Ik word gelukkig als we veel taartjes eten.
- Ik vind het fijn om veel taartjes te eten.
- Ik houd van veel taartjes eten.
- Veel taartjes eten is fijn.
- Het eten van veel taartjes is fijn.
Klontering
- Ik wil de kinderen horen lachen.
- De kinderen horen lachen is altijd een feest.
- Het horen lachen van de kinderen is altijd een feest.
- Ik heb de bladeren zien vallen.
- Bladeren zien vallen betekent dat de herfst begint.
- Het zien vallen van bladeren betekent dat de herst begint.
De angel zit er hier natuurlijk in dat de kern ineens niet één werkwoord is, maar twee: horen lachen of zien vallen. Het op die manier samenklonteren is iets wat alleen werkwoorden doen (het eerste werkwoord beschrijft een vorm van waarnemen zoals horen of zien). Zelfs in zinnen als (8) of (11) zit dus nog helemaal in de kern een beetje werkwoordelijkheid. Wat die kern precies is, en waarom hij zich tot deze klonter beperkt, dat weet momenteel echter niemand.
Gaston Dorren zegt
Het Duits heeft zichzelf in de nesten gewerkt door zelfstandige naamwoorden met een hoofdletter te schrijven. De spellingregelaars hebben dus een nauwkeurig besluit moeten nemen waar ze de grens tussen werkwoord en zelfstandig naamwoord trekken. Ik weet niet heel precies hoe dat besluit is uitgevallen (ongetwijfeld net zo'n moeizaam verhaal als onze tussen-n, en ook net zo vatbaar voor veranderingen die niets helderder of gemakkelijker maken), maar het valt me op dat zinnen à la (8) en (11) in het Duits soms vreemde woordgedrochten opleveren, met spellingen als das Lachenhören en das Fallensehen. En ook, in een iets andere soort zinnen, dingen als das Schreibenkönnen en das Reisenwollen.
Dat krijg je er nou van als je een scherpe lijn wil trekken door een grijs gebied.