“Taalverandering waar je bijstaat,” meldde onlangs een jonge moeder op Facebook. Haar zoontje had gezegd Ik luk dat.
Het is helemaal niet onwaarschijnlijk dat het Nederlands inderdaad dat zoontje gaat volgen. Wie weet wat de eenentwintigste eeuw ons nog allemaal gaat brengen! De verandering gaat in ieder geval de juiste kant op.
Waarom is de ene woordgroep het onderwerp van een zin en de andere woordgroep het lijdend voorwerp? Dat moet je voor een deel uit je hoofd leren: het hangt maar van het werkwoord af. In het Engels is I het onderwerp in I like that terwijl in het Nederlands Dat het onderwerp is van dat bevalt mij.
Toch wordt iedere taal geteisterd door een almaar voortdurende hang naar logica.
Het onderwerp is ‘degene die de handeling uitvoert’ heb ik in ieder geval zo indringend op de basisschool geleerd dat het mijn arme hoofdje niet meer uitwil, ook al weet ik dat het onzin is: welke handeling voert dat uit in dat bevalt mij of het in het kan vriezen of het kan dooien? Maar dat ezelsbruggetje benoemt wel een tendens, en een die niet alleen bestaat in hoofdjes als het mijne.
Langzaam maar zeker verschuiven werkwoorden daarom in die richting. Waar men vroeger zei, mij lust dat niet zegt men nu ik lust dat niet; waar je vroeger zei mij dorst, mij lanct, mij droomt zeg je nu ik heb dorst, ik verlang, ik droom. Waar sommige schoolmeesters nog voorschrijven ons mankeert niets zeggen steeds meer mensen wij mankeren niets. Mensen zijn de beste onderwerpen van zinnen.
En nu loopt er dus ergens in Amsterdam een hummeltje dat de volgende stap gezet heeft en ik luk dat zegt in plaats van mij lukt dat. En omdat ik altijd in ben voor een taalverandering ben ik het nu zelf ook enorm aan het oefenen: ik luk dat, ik luk dat, ik luk dat. Het wordt een succes! Ik voel het. Mij lukt dat begint al behoorlijk ouderwets aan te voelen.
Anoniem zegt
"Nu loopt ergens in Amsterdam een hummeltje"… Ik zou zeggen: er lopen overal grote en kleine hummels die "Ik luk dat" zeggen. Op tv, in de trein, en in de krant. Met name in de sportverslaggeving: "Hij lukte een mooie dribbel", "Ze lukte deze prestatie" enz. In 2013 schreef Onze Taal daar al een stukje over.
Luc
Drabkikker zegt
Je kunt het bevallen of niet, het gebeurt…
Frans D. zegt
Een menselijk onderwerp bij ‘lukken’ is al veel ouder in Vlaams-Nederlands. Zo bestempelt de Nederlandsche taalgids / Woordenboek van belgicismen van Const. H. Peeters in 1930 dit gebruik als gallicisme (letterlijke vertaling van ‘réussir’), en geeft het voorbeelden uit de 19de eeuw:
– Waarom zoude Ernest Staas daar ook niet lukken? (Tony = Anton Bergmann)
– Men lukte er niet in. (Paul Fredericq)
En vandaag noemt de dikke Van Dale ‘in iets lukken’ nog altijd “Belgisch-Nederlands, niet algemeen”. Of het echt een gallicisme was, durf ik te betwijfelen. Het lijkt me veeleer een natuurlijke ontwikkeling zoals die ook bij andere werkwoorden plaatsgevonden heeft of nog plaatsvindt.
Hetzelfde Woordenboek van belgicismen beveelt in 1930 overigens ‘wat mankeer je?’ aan als Algemeen Nederlands als equivalent voor het Franse ‘qu’avez-vous?’.
Marc van Oostendorp zegt
Dank je wel voor deze aanvulling!
De meneer zelf zegt
Nog een veelgebruikte: Ik pas die broek, waarmee je bedoelt dat je erin kunt.