Er is een nieuw tijdschrift: het Journal of Historical Sociolinguistics! De eerste nummers zijn gratis online te lezen. Hoera!
‘Historische sociolinguistiek’ is een vreemde term. Een van de grote wonderen van de menselijke taal is dat ze nooit stil staat. Geen enkele menselijke taal werd ooit op precies dezelfde manier gesproken door oma als door kleindochter. Verandering hoort bij taal zoals slijtage bij een rotspartij.
De ene vraag is: hoe moeten we dat begrijpen? Een taal verandert niet vanzelf, een taal bestaat niet eens zonder haar sprekers. De andere vraag is: hoe moeten we die voortdurende verandering, die zo essentieel is voor taal, bestuderen? De taal van het verleden is alweer weg voor je er erg in hebt. Er ligt wel het een en ander vast in boeken, maar wat mensen schrijven houdt geen gelijke tred met wat ze allemaal zeggen.
In de jaren zestig kwam de veel te jong gestorven taalkundige Uriel Weinreich met een oplossing voor in ieder geval het tweede probleem; een oplossing die in de afgelopen decennia is uitgewerkt door Weinreichs student William Labov: we kunnen taalverandering in het hier en nu bestuderen, want iedere verandering weerspiegelt zich in het heden.
Mopperen
Een taal verandert immers niet van de ene dag op de andere. Voor zover we weten is het nooit voortgekomen dat op een goede ochtend alle sprekers van een taal opstonden en anders begonnen te praten. Een verandering gaat langzaam: nu eens gaat de ene spreker een klank in een bepaald woord een beetje anders uitspreken, en dan weer begint uiteindelijk een ander die ene spreker te volgen. Pas na jaren, soms zelfs pas na eeuwen spreken alle mensen alle klinkers in alle woorden anders uit.
Maar ondertussen is er dus op ieder moment variatie: sommige mensen zijn al begonnen met veranderen, terwijl anderen nog lopen te mopperen over hoe alles almaar verloedert.
Geavanceerde statistiek
Bovendien hebben Weinreich, Labov en allerlei andere sociolinguïsten laten zien dat die variatie niet zomaar willekeurig is: ze loopt altijd volgens sociale scheidslijnen zoals die tussen generaties, tussen man en vrouw en tussen sociale klassen. Kinderen die hun moedertaal leren houden daar waarschijnlijk ook rekening mee: wanneer de groep rijke jongelingen A zegt en de groep arme oudjes B, dan is A waarschijnlijk de uitspraak die je moet volgen wanneer je later hogerop wil komen.
Zo zijn verandering en variatie dus spiegelingen van elkaar: iedere verandering levert variatie op, en iedere variatie vertelt je iets over de richting van de verandering. En omdat je variatie wél wetenschappelijk kunt bestuderen – je kunt honderden mensen ondervragen en daar geavanceerde statistiek op bedrijven – richten deze sociolinguïsten zich op variatie.
Reconstrueren
Zo bezien is ‘historische sociolinguïstiek’ dus een vreemde term – iedere sociolinguïstiek is in wezen historisch. Wat er hier mee bedoeld wordt is: het onderzoek naar variatie in het verleden. In hun inleiding wijzen de redacteuren van het nieuwe tijdschrift erop dat je dan te maken krijgt met een bad data problem: we weten nauwelijks hoe gewone mensen vroeger spraken, laat staan wat de verschillen waren tussen hoger opgeleiden en lager opgeleiden.
Waarom zou je je dan aan zo’n vreselijk ingewikkelde onderneming wagen? Het lijkt mij vooral: als een soort toegepaste sociolinguistiek, die je helpt om het verleden beter te reconstrueren. Dat is natuurlijk op zich een nobel streven en de lage landen spelen een betrekkelijk belangrijke rol in dit tijdschrift, met redacteuren als de Vlaming Rik Vosters. de Nederlander Gijsbert Rutten en de ere-Nederlandse Anita Auer, die alle drie de laatste jaren mooie resultaten hebben laten zien.
De eerste nummers zien er ook mooi uit, ik kom hier vast nog af en toe op bijdragen uit het blad terug.
Anoniem zegt
wanneer de groep rijke jongelingen A zegt en de groep arme oudjes B, dan is B waarschijnlijk de uitspraak die je moet volgen wanneer je later hogerop wil komen.
Dat lijkt me sterk. !B maar A