Door Ton Harmsen
Gargantua en Pantagruel. Het is een van de meest komische en filosofische boeken die ooit geschreven zijn. Rabelais gebruikt een unieke denktrant, een fascinerend jargon en een fantasie die alleen in de eigen tijd helemaal begrepen kan zijn. Levenswijsheid en absurdisme gaan naadloos in elkaar over. De lof der zotheid speelt met de waan der wijsheid. Voor vertalers is het een uitdaging die een enorm inlevingsgevoel, een feilloos vocabularium en een peilloze diepgang vereist.
Zo een vertaler vond Rabelais, ruim een eeuw na zijn dood, in Nicolaas Jarichides Wieringa, een van de grote vertalers uit de zeventiende eeuw. Zijn stijl is adembenemend, net zoals de capriolen op een paardenrug die hij beschrijft:
Dit alles nam Gymnastes wel naau in acht; derhalven veinsde hy van ’t paard te treeden: en terwijl hy ter zijden op den stijgbeugel bukte, draaijde hy daar op zich behendelijk om, met sijn pookjen op zy, slingerde zich van om laag in de lucht, en quam staan met sijn voeten op de Zadel, sijn gat gewend na de kop van ’t paard: en sprak; mijn geluk loopt verkeert: daar op deed hy soo staande een trillsprong en daalde op’t een been, en draijende zich slinks-om op sijn hiel, zette zich effen zoo hy d’ eerstemaal zat weder in de Zadel.
Hey! riep Tripet, ik zal u voor desemaal en om reeden dat niet nadoen. Een scheet, dat is niet een beet, zey Gymnastes: ’k heb ’t noch niet wel gedaan: ik gaa mijn misslag verbeeteren: daar op hervatte hy ’t voorige; doch draeijde zich naa den krul-sprong ter rechterhand om, zette de rechter duim op den Zaadel boom, lichte ’t heele lijf in de lucht, zoo dat’et alleen steunde op de spieren en zeenuwen des duims, en slingerde hem zoo drie maal rondom: ten vierden maal swaaijde hy, zonder iets te roeren, sijn gansche lichaam luchtig op den kop van ’t paard, zette sijn linker duim tusschen de ooren, en draijde daar op sijn geheele lijf om, als een moole-wiek: daar na slaande ’t plat van sijn rechterhand op ’t midden des Zaadels, gaf hy zulken swier, dat hy achter op ’t gat van ’t paard zy-lings te zitten quam, eeven als de Juffertjes doen: toen swang hy sijn rechter-been met gemak over den Zadel, en zette zich zoo schrijlings als een Ruiter achter op. Maar, zeide hy, ’t zal best zijn, dat ik my midden in de Zadel zet: daar mee met beide duimen voor zich neer op de rug van ’t paard geset, rolde naars over kop in de lucht, dat hy recht op sijn gemak in de zaal te zitten raakte: en wederom met een luchtigen sprong hief zich recht over eind, voegde de voeten dicht aan een tusschen de beide zadelboomen, draijde zich meer dan hondert maal om, met de armen uitgestrekt in ’t kruis, en kreet luid en leelijk; ’k word raasend, gy Duivels, ’k word dul en uitzinnig; za houdme, gy droesen, kom houdme gy drommels, houd, houd.
Rabelais is een meester van het absurdisme. Zijn beschrijving van ‘Den staat der grooten in de Hel’ is heel onverwacht:
Aangaande datmen zeggen wil van ’t lijden der verdoemde, verklaarde hy, dat het hem zeer speet, dat Panurge hem zoo haast in dit leven herroepen had: Want ik genoot, zeide hy, een bezondere geneugt en korts-wijl in haar te zien. Hoe dat doch? vraagde Pantagruel. Men handeltse, antwoordde Epistemon, zoo quaalijk niet, als gy wel meugt meenen; maar haar staat is verandert op een wonderlijke wijse: Want ik heb’er gezien, dat
Alexander de Groote daar zat de ouwe koussen te lappen,
en zoo zich zoberlijk geneeren.
Xerxes liep langs straat met Mostaart te verkoopen.
Romulus was een gezoute Visch-verkooper.
Numa was een Spijkker man.
Tarquinius was een Schagcheraar.
Piso een schamelen Landman.
Sylla een Schuitten-schuiver.
Cyrus was een Koe-melker.
Themistocles een Glaase-glas-verkooper.
Epaminondas een Spiegel-kramer.
Brutus en Cassius waren Land-meeters.
Demosthenes was een Wijnstok-snoeijer.
Cicero, een Vuur-stooker. [p. 409-410]
Wieringa vertaalde in 1682 de complete Gargantua en Pantagruel, vijf boeken; daar voegde hij nog een ‘zesde’ boek aan toe met verspreid werk van Rabelais: de fameuze spotprognosticatie en een groot aantal brieven over actuele politieke zaken en de jetset van 1550. Hij kon daarvoor gebruik maken van de uitgebreide editie van de werken van Rabelais die in 1675, zonder naam van de drukker (misschien Elzevier?) verschenen was. Niet alleen maakt deze tekst het werk van Rabelais toegankelijk voor Nederlandse lezers, het is ook een schatkist vol wijze en dwaze, mooie en lelijke woorden. De invloed van Rabelais is altijd groot geweest, maar Wieringa heeft er een nieuwe impuls aan gegeven. Zonder deze vertaling zou een vroeg-achttiende-eeuws boek als de Lyste van rariteyten, die verkocht sullen werden op den 32 van bokkem-maand, in den jare dat tweemaal drie soo veel doet als driemaal twee. Ten huyse van Anna Folie, zo het al geschreven was, bij de lezers in minder goed voorbereide aarde zijn gevallen. Voor de lezer van nu is deze vertaling evengoed interessant als voor de laat-zeventiende-eeuwse lezer.
Dit werk is door de Rabelais-Club compleet getranscribeerd en nu, met foto’s van het origineel, beschikbaar via de website van de opleiding Nederlands in Leiden.
Olga van Marion zegt
Deze belangrijke teksten zijn eindelijk voor iedereen beschikbaar, geweldig nieuws. Mooi ook is de fictieve bibliotheek die Pantagruel in Parijs in de boekerij van Sint Victor aantreft, in de vertaling van Wieringa:
Den twee-weg der Zaaligheid.
Den Lap-zak der Rechten.
Den Sleep-schoe der besluitten.
Den Granaat-appel der ondeugden.
Den klouwen der Gods-geleertheid.
(en nog vele vele andere)