Door Marc van Oostendorp
Langzaam maar zeker groeien er op Nederlandse bodem nieuwe talen. Het Nederlands-Turks bijvoorbeeld – de taal van de nakomelingen van migranten uit Turkije die hier opgroeien, over het algemeen vloeiend Nederlands spreken, maar daarnaast ook nog altijd Turks als moedertaal hebben.
Alleen groeit dat Turks vermoedelijk zachtjes weg van de taal zoals die in Turkije gesproken wordt. Julie hoeven niet raar op te kijken als je over honderd jaar wakker wordt en dan ineens ontdekt dat er in de loop van de tijd een nieuwe taal is ontstaan, het Nederturks, dat afwijkt van wat er in Anatolië gesproken wordt – doordat het Turks hier doorlopend in aanraking is met het Nederlands, maar ook doordat een taal als ze in verschillende gebieden gesproken wordt vanzelf uiteenvalt.
Hülya Şahin beschrijft in haar onlangs in Nijmegen verdedigde proefschrift Cross-linguistic influences de eerste stapjes van dat proces. In de loop van de afgelopen jaren deed ze een aantal onderzoekingen die ze in dit proefschrift bundelt (een ervan gaat overigens niet over het Turks, maar over het Papiamento). De conclusie: de veranderingen zijn nog heel voorzichtig, maar ze zijn er wel.
Vooralsnog gaan die verschillen vooral over vaste verbindingen. Turkstalige Nederlanders zeggen wel dat ze de ‘otobüs-ü aldım’, de bus nemen, net als in het Nederlands. In Turkijke is het gebruikelijker om te zeggen dat je de ‘otobüs-e bindim’, de bus haalt. Zo zeggen Nederturken ook gemakkelijker ‘Türkçe arkadaş–ım’ (mijn Turkse vrienden), terwijl ze in Turkije het liever hebben over ‘Türk arkadaş–ım ‘(mijn Turkenvrienden).
Wanneer je woorden op een bepaalde manier in het Nederlands met elkaar verbindt, ben je dus geneigd dat in het Turks op dezelfde manier te doen, zeker als die verbinding in die laatste taal niet echt fout is, maar vooral ongebruikelijk. Jonge Nederturken zijn zich van die ongebruikelijkheid ook steeds minder bewust, en kiezen soms zelfs met grote overtuiging voor de ‘onconventionele’ structuren.
Tegelijkertijd is de grammatica nog steeds behoorlijk stabiel. Zo heeft het Turks een systeem van naamvallen dat menige Nederlandstalige die niet het geluk heeft gehad van jongs aan ook die andere taal mee te krijgen, de schrik om het hart doet slaan. Maar ook Turkse Nederlanders die heel intensief, vloeiend en vaak Nederlands spreken hebben met die naamvallen nog steeds weinig problemen. Şahin vond in vele uren opnamen van gesprekken maar 13 ‘fouten’, en omgekeerd bleken haar proefpersonen bij het luisteren naamvalsfouten er nog gemakkelijk uit te halen.
De invloed van het Nederlands is, zo’n vijftig jaar nadat de eerste Turken hier zijn gekomen, dus nog steeds relatief gering. Het komt misschien wel doordat er nog steeds vrij intensief contact is met het moederland dat men niet zo snel wegdrijft van de taal daar. Zolang men daar regelmatig familie blijft bezoeken en de media blijft volgen gaat het uiteendrijven misschien wel langzamer dan gedacht. Maar dat wil niet zeggen dat het niet gebeurt.
Hülya Şahin beschrijft in haar onlangs in Nijmegen verdedigde proefschrift Cross-linguistic influences de eerste stapjes van dat proces. In de loop van de afgelopen jaren deed ze een aantal onderzoekingen die ze in dit proefschrift bundelt (een ervan gaat overigens niet over het Turks, maar over het Papiamento). De conclusie: de veranderingen zijn nog heel voorzichtig, maar ze zijn er wel.
Vooralsnog gaan die verschillen vooral over vaste verbindingen. Turkstalige Nederlanders zeggen wel dat ze de ‘otobüs-ü aldım’, de bus nemen, net als in het Nederlands. In Turkijke is het gebruikelijker om te zeggen dat je de ‘otobüs-e bindim’, de bus haalt. Zo zeggen Nederturken ook gemakkelijker ‘Türkçe arkadaş–ım’ (mijn Turkse vrienden), terwijl ze in Turkije het liever hebben over ‘Türk arkadaş–ım ‘(mijn Turkenvrienden).
Wanneer je woorden op een bepaalde manier in het Nederlands met elkaar verbindt, ben je dus geneigd dat in het Turks op dezelfde manier te doen, zeker als die verbinding in die laatste taal niet echt fout is, maar vooral ongebruikelijk. Jonge Nederturken zijn zich van die ongebruikelijkheid ook steeds minder bewust, en kiezen soms zelfs met grote overtuiging voor de ‘onconventionele’ structuren.
Tegelijkertijd is de grammatica nog steeds behoorlijk stabiel. Zo heeft het Turks een systeem van naamvallen dat menige Nederlandstalige die niet het geluk heeft gehad van jongs aan ook die andere taal mee te krijgen, de schrik om het hart doet slaan. Maar ook Turkse Nederlanders die heel intensief, vloeiend en vaak Nederlands spreken hebben met die naamvallen nog steeds weinig problemen. Şahin vond in vele uren opnamen van gesprekken maar 13 ‘fouten’, en omgekeerd bleken haar proefpersonen bij het luisteren naamvalsfouten er nog gemakkelijk uit te halen.
De invloed van het Nederlands is, zo’n vijftig jaar nadat de eerste Turken hier zijn gekomen, dus nog steeds relatief gering. Het komt misschien wel doordat er nog steeds vrij intensief contact is met het moederland dat men niet zo snel wegdrijft van de taal daar. Zolang men daar regelmatig familie blijft bezoeken en de media blijft volgen gaat het uiteendrijven misschien wel langzamer dan gedacht. Maar dat wil niet zeggen dat het niet gebeurt.
Hülya Şahin. Cross-linguistic influences: Dutch in contact with Papiamento and Turkish. Proefschrift, Radboud Universiteit Nijmegen, 2015. Het proefschrift kan gratis gedownload (of op papier besteld) worden bij LOT Publications.
Wouter Steenbeek zegt
Die naamvallen zullen ook niet zo gauw verdwijnen, omdat ze vrijwel helemaal locatief zijn en de positie van voorzetsels innemen. Bovendien is het Turks agglutinerend: de naamvallen zijn volkomen regelmatig. Eigenlijk zijn het gewoon voorzetsels, die toevallig achter aan het woord vast worden geplakt. Dit alles in tegenstelling tot het Duits of zelfs de Slavische talen, waar de naamvallen zonder grote problemen zouden kunnen verdwijnen.
Tenzij ik me sterk vergis, is het naamvalsysteem in de Turkse talen zeer stabiel en is er niet een Turkse taal die het zonder doet. Ook minderheidstalen als het Gagaoezisch en het Krimtataars kennen ze nog steeds. Überhaupt hebben deze talen niet de neiging erg uit elkaar te gaan lopen, behalve dan in woordenschat.
Waarschijnlijker is dat de Nederturken hun taal op den duur helemaal opgeven, al heeft het Turks van alle immigrantentalen zeker de beste papieren om langdurig te overleven.
Marc van Oostendorp zegt
Dat is een interessante gedachte, maar het proefschrift gaat wel vooral over nominatief/accusatief en dus niet over locatief of andere naamvallen die inderdaad met een prepositie kunnen worden uitgedrukt. Als het waar is dat Turkse talen de neiging hebben grammaticaal stabiel te blijven, lijkt me dat ook de moeite van het bestuderen waard. Je zou soms willen dat je honderd jaar de toelkomst kon kijken, puur om te zien of je een Turkstalige Nederlander kon vinden.