Door Nico van Lieshout
De laatste broer van mijn vader overleed. Toen was er niemand meer met mijn achternaam tegen wie ik oom of tante zeggen kan. Correctiewerk en lesvoorbereiding bleven liggen, ik zat om de tafel met de uitvaartondernemer en de pastor om de uitvaart en de begrafenis te regelen. De volgende dag ontving ik via de mail de eerste drukproef van de rouwcirculaire die opende met de woorden: ‘Vol bewondering voor zijn levenskracht is, na een langzaam afnemende gezondheid, gesterkt door het H. Sacrament der zieken, overleden. Martinus Petrus van Lieshout’.
Ik heb natuurlijk per kerende post geantwoord dat dit zo echt niet kan, dat de eerste komma niet na, maar voor is hoort te staan, dat de punt na overleden niet goed is, omdat de zin nog niet is afgelopen, maar vooral dat we hier te maken hebben met een klassiek geval van een foute beknopte bijzin. Dat ik mij niet kon voorstellen dat de dierbare overledene, mijn eigen ome Tinus nota bene, is overleden op hetzelfde moment dat hij zijn levenskracht aan het bewonderen was en dat zulks toch precies is wat er staat.
Een halve minuut later ging de telefoon.
Het was de medewerker van de uitvaartonderneming die verantwoordelijk was voor de tekst van de circulaire, die me vertelde dat hij niet begreep waar de schoen wrong en dat hij dergelijke zinnen en teksten wel vaker bezigde. Daarna hebben we samen de zin ontleed, onderwerpen bij gezegden gezocht en bijzinnen verzelfstandigd, maar overtuigen kon ik hem niet.
Het was stil aan de andere kant van de lijn. Ik wist even niet hoe ik het had, maar daar was mijn gesprekspartner al weer. Hij had met een collega overlegd en die vond ook dat er geen fout in de tekst stond. Ik heb even overwogen om het autoriteitsargument ter sprake te brengen en op mijn strepen als neerlandicus te gaan staan. Die mogelijkheid verwierp ik snel, die autoriteit maakt mij niet onfeilbaar in kwesties van spelling en grammatica.
Ondertussen was de kwestie veranderd van een grammaticaal verschil van mening in een geschil tussen leverancier en cliënt. De uitvaartonderneming had inmiddels met twee tegen één gewonnen en aan de andere kant van de lijn was men grootmoedig genoeg om cliënt het laatste woord te gunnen: de mededeling kon tenslotte op verschillende manieren onder woorden worden gebracht.
Natuurlijk heb ik knarsetandend opgehangen en natuurlijk heeft niemand dat gehoord. Die avond heb ik in mijn bedje het telefoongesprek nog tien keer overgedaan, maar aan de uitkomst veranderde dat niets.
Ik moet me er bij neerleggen dat argumentaties inzake grammaticale kwesties niet zo breed aanvaard worden als ik wel zou willen. Taalkundigen, wetenschappers, zijn meer geïnteresseerd in de dagelijkse praktijk van het taalgebruik dan in handhaving van de regels van de Taalunie, mijn leerlingen komen met het argument dat ze het ergens anders ook zo hebben zien staan, of dat iedereen het zo toch ook begrijpt. En daar hebben ze gelijk in.
Is er dan nog grond om bezwaar te maken tegen grammaticale afwijkingen die niet onmiddellijk leiden tot misverstanden die de orde bedreigen, verlies van mensenlevens of van materiële goederen? Misschien deze: dat wie zijn of haar taalgebruik afhankelijk maakt van de bestaande context, zichzelf de vrijheid ontneemt zich een voorstelling te maken van andere contexten.
Daar moet ik de uitvaartondernemer nog eens over bellen.
Deze post verscheen eerder op het eigen weblog van Nico van Lieshout
Laat een reactie achter