De Italiaan Lodovico Guicciardini verbaasde zich in 1567 over de talenkennis van de Antwerpenaren: zowel jongens als meisjes leerden Frans op school, zodat menigeen de bezoeker in die taal te woord kon staan. “En dan zijn er ook nog maestro’s die de Italiaanse taal en het Spaans onderwijzen.”
Eigenaardig genoeg vind je van die meertaligheid van de zestiende-eeuwse Lage Landen nog maar weinig terug in het hedendaagse onderzoek, merken Samuel Mareel en Dirk Schoenaers op in hun inleiding bij het nieuwe nummer van Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Mensen denken bij middeleeuwse literatuur in de Nederlanden vaak aan teksten die in het (Middel-)Nederlands geschreven zijn, of eventueel in het Latijn. Dat er allerlei andere talen gebruikt werden, wordt daarbij nogal eens over het hoofd gezien.
In dit nummer laten enkele letterkundigen zien hoe vals het beeld dan is – het idee dat er in deze streken ooit zuiver en alleen Nederlands gesproken werd, is eenvoudigweg onjuist. Zo is het waarschijnlijk zelfs nooit geweest.
Dat geldt in ieder geval voor het zuiden, waarop de meeste bijdragen zich richten, zoals ze zich ook over het algemeen concentreren op de late middeleeuwen: de titel van dit nummer luidt Literature and Multilingualism in the Low Countries (1100-1600), maar het gaat toch eigenlijk vooral over de vijftiende en zestiende eeuw. De laatste bijdrage, van Alisa van de Haar, over de taalspelen in emblemata, betrekt zelfs de zeventiende eeuw erbij.
Dat is natuurlijk ook wel te begrijpen, want het is de periode waarin volkstalen pas echt serieus genomen worden. Toch weten we al uit onder andere het onderzoek van de Leidse taalkundige Peter Alexander Kerkhof – die in 2016 hoopt te promoveren – hoe belangrijk taalcontact zelfs al in de vroege middeleeuwen was.
Een interessant aspect van de artikelen in dit nummer is dat ze laten zien hoe ook het geografische begrip ‘Lage Landen’ – dat is waar Queeste zich op richt, en niet op het Nederlandse taalgebied – steeds wisselende grenzen had. De bijdrage van Margriet Hoogvliet gaat over de zich langzaam terugtrekkende kennis van het Nederlands in het noordwesten van Frankrijk (Atrecht, Kamerijk); Violet Soen, Alexander Soetaert en Johan Verberckmoes laten zien hoe het Nederlands in de late zestiende eeuw in Kamerijk weer een korte opleving had door de instroom van katholieke vluchtelingen uit het noorden.
Ja, van vluchtelingen. Het is natuurlijk niet onlogisch dat we juist in onze tijd het beeld corrigeren dat er een verleden is geweest waarin wij ooit enkel en alleen entre nous waren met ons Nederlands – en dat er dus een grote ramp staat te gebeuren als we die exclusiviteit opgeven. We kunnen best ook andere talen spreken; we kunnen best contact hebben met anderstaligen. Dat hebben we immers altijd gedaan.
Laat een reactie achter