Door Ton Harmsen
De Thebaanse koning Amphitruo laat zijn hoogzwangere vrouw Alcumena thuis achter als hij ten strijde trekt tegen de Theleboërs, niet wetend dat Jupiter verliefd op haar is:
. Dees’ stadt sal Theben sijn, Amphitruo woont daer
. De welck’ ghelaten is van Griecksche ouders naer.
. Hy heeft sich tot een vrou Alcmenam corts becomen;
. Die is nu opperste van heel volck aenghenomen:
. Want het Thebaensche volck heeft in een corten tijt
. Ghecreghen met een volck (de Theleboen) strijt.
. Hy liet sijn vrouwe swaer eer dat hy is vertrocken:
. Mijn Vader siende haer, liet door haer schoont sich locken
. (Om dat sy hem seer wel beviel) tot hare min;
. Ghelijck ghy al wel weet hoe dat hy is van sin.
. Hy heeft haer lijf ghebruyckt, en haer oock swaer ghelaten. (vs. 71-81)
Zo vertaalt de negentienjarige Isaacus van Damme in 1617 de woorden van Mercurius in de proloog van Plautus’ komedie Amphitruo. De renaissance brengt ook de wedergeboorte van de humor.
De Latijnse literatuur kende een groot aantal blijspeldichters. Van de meesten is alleen de naam, in het beste geval een enkel fragment overgeleverd. Slechts twee auteurs zijn aan de tand des tijds ontkomen: Plautus (iets voor -200) en Terentius (iets na -200). Van Plautus, die bekend staat om zijn eigengemaakte woorden en om zijn pikante intriges, zijn twintig vrijwel volledige stukken bewaard. De zes spelen van Terentius, die veel geschikter zijn voor jeugdige kijkers, werden in het onderwijs gebruikt om in zuiver Latijn te leren converseren. Omdat hij op de Latijnse school gelezen werd, is Terentius vaak vertaald; Oosterhaern (1646) en Zwaerdecroon (1648) produceerden zelfs tweetalige edities, de voorloper van onze Loeb Classical Library: links het Latijn en rechts het Nederlands, wat voor een leerling die weinig tijd heeft voor zijn huiswerk een geweldig hulpmiddel is. Dat gebeurde toen ook al elders, Michel de Marolles deed in 1658 hetzelfde in het Frans.
Plautus stelt hogere eisen aan de levenswijsheid en het vocabularium van de vertaler, maar ook van hem zijn tien komedies in het Nederlands vertaald in de zeventiende eeuw. Voor neerlandici is de Aulularia zijn bekendste werk: Hooft maakte er, in samenwerking met Samuel Coster, in 1617 zijn Warenar van. Verder speelden de Menaechmi een rol; in 1670 lokte de bewerking door Blasius (Dubbel en enkkel) een reactie van Nil Volentibus Arduum uit (De gelyke tweelingen). Plautus’ meest bewerkte stuk is de Amphitruo. De vertaling daarvan door Isaac van Damme verscheen in hetzelfde jaar als de Warenar. Merkwaardigerwijs bewerkte Molière diezelfde twee stukken een halve eeuw later ook in één jaar, 1668: het spel met de pot werd L’avare en het spel met de god werd Amphitryon. Molières Amphitryon werd op zijn beurt in Nederland drie keer nagevolgd, door Adriaen Peys (1670), Dirck Buysero (1679) en Harmanus Koning (1730).
Het lezen van Latijnse auteurs wordt je dankzij het internet steeds gemakkelijker gemaakt. De app-store van iPhone verkoopt Liddell & Scott en Lewis & Short, redelijk volledige en betrouwbare Griekse en Latijnse woordenboeken. Op de computer kun je de Amphitruo zelfs zonder woordenboek lezen: nodictionaries geeft de complete tekst met informatie over de vorm en de betekenis bij ieder woord. Zwoegen op Plautus is er niet meer bij; ik beschouw dat als een zegen maar het is een vloek.
Wie zeventiende-eeuwse Plautusvertalingen bestudeert heeft niet genoeg aan nodictionaries. Trouwens sowieso niet aan de moderne classici. Die onderzoeken steeds nieuwe handschriften, en ze worden steeds vaardiger in het aanbrengen van emendaties en het opsporen van verkeerde lezingen. Maar hoe spitsvondig het werk van Cobet, Damsté, Muller en Waszink ook is geweest, voor de studie van Hooft en Vondel en Van Damme is het niet van belang. Om de Warenar en de Amphitruo te bestuderen moeten we de zestiende- en zeventiende-eeuwse Plautus-edities gebruiken van Gisbert Langolius, Joachim Camerarius, Janus Dousa en Friedich Taubmann. Zij schreven uitvoerige commentaren bij de komedies. Daarin legden zij woorden en grammatica uit; ze bespraken opbouw, argumentatie, stijlfiguren en hartstochten, kortom de hele retorica; ze vergeleken gegevens in de tekst met de resultaten van oudheidkundig onderzoek; en aan de hand van de literaire teksten behandelden zij klassieke filosofie, de sociologie van de Romeinse maatschappij en de infrastructuur van de Romeinse cultuur: theaters, verspreiding van boeken en natuurlijk vooral de invloed van het Grieks. Het zou wel eens kunnen zijn dat kennis over klassieke retorica, filosofie en geschiedenis indertijd ruimer is verspreid door deze capita selecta dan door de specialistische handboeken.
Aan verschillende komedies ontbreken in de handschriften substantiële passages. Het slot van de Aulularia is niet bewaard, en in de Amphitruo zit een grote lacune. De ontbrekende passages werden in de zestiende eeuw door verschillende auteurs aangevuld (met het oog op schooluitvoeringen kon je niet anders), ieder op zijn eigen wijze. Een Nederlandse vertaler had dus ruime keuze, en de vrijheid om zelf een oplossing te bedenken. Hooft en Molière bedachten een totaal tegengestelde afloop voor de Aulularia. Bij de Amphitruo is het verschil tusssen Isaacus van Damme en Molière nog groter.
Anders dan Hooft heeft Van Damme zijn tekst niet “nae ’s landts gheleghentheyt verduytschet.” De Warenar leent zich daarvoor, omdat dat spel fictionele personages opvoert; in de Amphitruo spelen Jupiter en Mercurius hoofdrollen en die goden passen alleen in een Grieks decor (vrijwel alle spelen van Plautus spelen in Griekenland). Van Damme houdt dus de Griekse namen in stand: de koning van Thebe vecht tegen de Theleboërs. Tijdens die veldtocht neemt Jupiter in de gedaante van Amphitruo diens plaats in als echtgenoot van de wonderschone Alcumena, in een nacht die extra lang duurt. Ten slotte baart Alcumena twee jongens: Iphicles, de zoon van Amphitruo en Heracles de zoon van Jupiter. Onnodig te zeggen dat de tweede een zwaardere baby is dan de eerste, maar dankzij de interventie van Jupiter verloopt de bevalling geheel pijnloos. Een gynaecologisch wonder was geschied.
De bange en snoeplustige slaaf Sosia vergezelt Amphitruo, en Jupiter heeft Mercurius bij zich. Zoals Jupiter de gedaante van Amphitruo aanneemt, zo vermomt Mercurius zich als Sosia; wanneer de slaaf na de overwinning door Amphitruo als bode met een trofee naar Alcumena wordt gestuurd, weigert zijn kordate evenbeeld hem de toegang. Dat is het begin van een enorme verwarring. Wat Amphitruo overkomt is nog erger: zijn vrouw reageert niet blij verrast als haar man triomfantelijk uit de oorlog terugkeert, maar verbaasd en lichtelijk gepikeerd, in de waan dat hij net afscheid van haar heeft genomen nadat ze de hele nacht samen hebben doorgebracht:
Alcumena. Maer man hoe moocht ghy my doch sulcke dinghen vraghen?
Amphitruo. Om dat ghy eertijts my pleecht eere toe te draghen
. En groeten alst behoort, en van de goey gheschiet:
. Maar comende te huys speur ick dat in u niet.
Alcumena. Voorwaer ’kheb gisteren u wellecom gheheeten;
. Oock hoet met u altoos gheweest was willen weten
. Ick hebbe u ghekust, ghenomen by der hant.
Amphitruo. Seght ghy dat ik by u ben gisteren ghecomen?
Alcumena. Ick seg het u noch eens. Amphitruo. Iae moghelijck in’t droomen.
Alcumena. Neen wacker. Amphitruo. ah; ah my! Sosia. Wat hebt ghy voor gebreck?
. Wat let u? Amphitruo. oh mijn vrouw, voorwaer mijn vrou is geck.
Sosia. Voorwaer de dollicheyt, dunckt my, moet in haar woelen.
Amphitruo. Segt doch wanneer hebt ghy dat eerst begost te voelen?
Alcumena. Ick ben wijs en ghesont. Amphitruo. wel waerom segt ghy dan
. Dat ick hier gist’ren was, die eerst te nacht quam an?
. Ick heb gins inde haef den heelen nacht gheseten,
. Ick heb gins inde haef ghedroncken en ghegheten.
. Niet eenen voet heb ick hier in het huys ghestelt,
. Sint dat ick met mijn volck ghetrocken ben te velt,
. En van den vyant heb de overhant ghecreghen.
Alcumena. Voorwaer ghy hebt by my ghegheten en gheleghen.
Amphitruo. Hoe sal ik dat verstaen? segt my, wat segt ghy daer? (vs. 799-805, 815-829)
Zo komen ze er niet uit. Amphitruo gaat weg om er een getuige bij te roepen, maar als hij terugkomt wordt hem tot zijn ontzetting door Mercurius in de gedaante van Sosia de toegang tot zijn huis ontzegd. Tenslotte bemoeit Jupiter zich ermee: hij stelt Amphitruo gerust over de kuisheid van zijn vrouw en hij kondigt de geboorte van een mensenkind en een godenkind aan.
Tot zover het spel van Van Damme. In het voorwerk van zijn spel zit een lofdicht van Willem van Nivelle. Met Nijvel en Damme klinkt dat erg Vlaams maar het stuk is in Leiden uitgegeven, en de taal is zo Hollands als het maar zijn kan. Het is duidelijk dat het spel is voortgekomen uit het Leidse studentenmilieu. Het is in 1635 in Amsterdam herdrukt: “Den tweeden druck, vermeerdert ende verbetert door den Autheur. Ende ghespeelt op de Amsterdamsche Camer, op Kermis, anno 1635.” Die vermeerdering en verbetering was naar de smaak van die tijd. Vóór de proloog van Mercurius is een scène geplaatst waarin Jupiter afscheid neemt van de godenraad, en vervolgens toekijkt bij het afscheid van Amphitruo van Alcumena, als de Thebaanse koning op oorlogspad gaat. Ook zijn verschillende luidruchtige tableaux vivants ingevoegd – “De Thelebonen overvallen zijnde vande Thebanen maecken een groot ghedruys en allarrem achter het Toonneel.” Nieuw is een monoloog van Juno na de geboorte van Hercules, waarin zij de overspeligheden van haar man opsomt en een slang op de baby afstuurt.
De tweede druk is in fractuurletter gezet. Blijkbaar was het blijspel in 1617 nog nieuw en renaissancistisch (gedrukt in romein), en achttien jaar later al opgenomen in het Nederlandse cultuurgoed, waarvoor men de fractuur gebruikt. En waarin men te pas en te onpas “verbeteringen” kon aanbrengen, die de waarschijnlijkheid en de welvoeglijkheid tartten en daarmee aantoonden dat het Frans-klassicisme in 1635 nog ver weg was.
Laat een reactie achter