Door Marc van Oostendorp
Of ze nu nog bestaan, weet ik eigenlijk niet, maar dertig jaar geleden hadden ze zelfs nog een belangrijke stem in het Nederlands debat over taal: de mensen die beweerden dat het in Frankrijk allemaal zoveel beter geregeld was. Schrijvers als Willem Frederik Hermans en Rudy Kousbroek wezen er regelmatig op: die Fransen, die hielden pas echt van hun taal! Die wisten haar nog te verzorgen en lief te hebben! Die hadden de Académie française!
Met Frankrijk, het Frans en de Franse literatuur gaat het niet zo goed meer. “De Franse literatuur is de spiegel van een depressief land” kopte de Volkskrant onlangs. En wereldwijd verliest de taal meer terrein. Toen de Britten voor hun Brexit gestemd hadden, flakkerde er bij een paar Franse politici nog de hoop op dat het Engels nu misschien de EU uitgegoodbyed kon worden. Maar daar horen we inmiddels ook al niks meer van.
Taalcultuur
En dat komt minstens deels door de Académie française, schrijft de Israëlische taalwetenschapper Aviv Amit in het nieuwste nummer van het tijdschrift Language Problems and Language Planning.
De Franse taalcultuur is altijd extreem centralistisch geweest. De hele wereld keek naar Frankrijk voor het juiste Frans, heel Frankrijk keek naar Parijs en heel Parijs keek naar de veertig leden van de Académie, de onsterfelijken. Precies dat vroeger ook in Nederland zo bewonderde model maakte de taal echter enorm stijf. Geen enkele variatie wordt getolereerd: over wat er wel of niet juist is, wordt geoordeeld door die veertig stokoude heren (er zijn nog steeds slechts een paar dames lid) in hun instituutje.
Vergelijk dat met het Engels: een taal die gemakkelijk een paar centra heeft: niemand vindt het een probleem dat Amerikanen, Engelsen en Australiërs anders praten, en in geen van die landen is er vervolgens een of andere autoriteit die precies bepaalt hoe men zou moeten spreken. Het is niet moeilijk om te bedenken dat de enorme vitaliteit van het Engels in ieder geval deels te maken heeft met de bijbehorende tolerante taalcultuur.
Vrijer
Ook in het Franse taalgebied zijn er, zegt Amit, wel pogingen om de taalcultuur wat open te breken. De Organisation Internationale de la Francophonie probeert het Frans als een alternatief voor het Engels te positioneren door het dé taal te maken die staat voor diversiteit: wie tegen de monocultuur van het Engels is, moet op zijn minst ook wat Frans leren. Het probleem is echter dat het Frans van alle wereldtalen als enige nog steeds een Europese basis heeft: er zijn meer mensen die Engels spreken in Amerika dan in Engeland, en meer Spaans- en Portugees-taligen in Latijns Amerika dan op het Iberisch schiereiland. Maar de meeste sprekers van het Frans wonen in Frankrijk.
Dus hebben Québec, België, Zwitserland, en Franstalig Afrika nog altijd Frankrijk nodig om de OIF een goede kans te geven: er een taal van te maken met meerdere centra met ieder een eigen norm, en met ieder van die normen wat vrijer omgaan. Frankrijk remt die ontwikkelingen echter steeds, volgens Amit.
Populistische tijden
Het zijn natuurlijk niet die veertig oudjes van de Académie die dat doen; zij staan symbool voor een extreem taalconservatisme dat de taal geen goed lijkt te doen. Het zorgt ervoor dat sprekers van over de hele wereld zich minder met de taal identificeren: je kunt haar eigenlijk alleen omarmen als je zielsveel van Frankrijk houdt. (Van het Engels kun je best houden terwijl je een hekel hebt aan het Verenigd Koninkrijk.) Bovendien vormen de hoge eisen die sprekers van het Frans aan taalgebruik stellen, voor buitenlanders die haar willen leren een onnodige barrière.
Het komt erop neer dat het Franse taalmodel er nog steeds een is van groot prestige – het Frans wordt door de Fransen met zijn hoge normen gepresenteerd als een taal voor elites over de hele wereld. Precies dat vormde indertijd waarschijnlijk de aantrekkingskracht voor Hermans en Kousbroek. Het is de vraag of dat nog wel bij deze tijd past, en wat er precies met de taal gaat gebeuren als er niet gebogen wordt voor onze huidige democratische of, zo je wilt, populistische tijden.
Wouter van der Land zegt
Hermans wees meen ik op het spellingsconservatisme van de Académie en heeft daarmee toch een punt? Daardoor blijven oude schrijvers leesbaar en populair. Nederlanders kennen P.C. Boutens en Bilderdijk alleen van de straatnamen. Maar iedere Franstalige kent ‘Le pont Mirabeau’ uit zijn hoofd (van een in het Frans schrijvende Rus). Een spellingshervorming zou ook in één democratische klap Mallarmé onleesbaar maken. Amerikanen leren Frans om Mallarmé te kunnen lezen. Niet om Franse hiphop te kunnen verstaan.
Het is een kwestie van positioneren. Wanneer je het Frans democratisch en populistisch maakt, concurreert het met Zweeds, Swahili, Nederlands, Vietnamees en nog een paar honderd andere middelgrote talen. Als je het juist elitair houdt, is alleen Latijn de concurrent. Een beter reddingsplan voor het Frans is het opleiden van nieuwe grote intellectuelen van het kaliber Sartre en Barthes,
Marc van Oostendorp zegt
Voor spellingconservatisme heb je aantoonbaar geen Academie nodig, want het Engels lijkt me even conservatief (als je dat kunt meten) en heeft geen enkele officiële taalinstantie. Ook het verband tussen zulk conservatisme en kennis van literatuur lijkt me zwak. Nederlanders lezen ook geen Vestdijk meer, al was zijn spelling nu niet zo afwijkend. Dat er meer Sartres en Barthesen moeten worden opgeleid, lijkt me wel een goed idee, maar ik heb niet het idee dat de Académie daarin investeert.
Wouter van der Land zegt
Een Académie is geen noodzakelijke voorwaarde voor spellingsrust, maar het helpt toch wel, denk ik. Wanneer je mensen tijdelijk de verantwoordelijkheid geeft om iets te besturen (democratie), dan hebben ze de neiging om iets te veranderen. Vestdijk is nog in druk en wordt dus nog wel gelezen. Maar goed spellen is natuurlijk geen garantie voor een bestendig lezerspubliek.
Als ik het mij goed herinner gaf Hermans het voorbeeld van Vondel. Die is veel meer gemarginaliseerd dan vergelijkbare schrijvers in bijvoorbeeld Frankrijk.
Gaston zegt
Schrijvers die het waard zijn, worden keer op keer opnieuw uitgegeven. Na een spellinghervorming verschijnen ze dus in licht gewijzigde versie. Hét voorbeeld is Shakespeare, wiens spelling sterk afweek van de nu gangbare. Ook de Duitse klassiekers worden telkens netjes herspeld. Sterker nog: ook de Franse spelling is geregeld enigszins aangepast (maar altijd etymologisch gebleven, dat wel), en dus lezen we Molière nu in 20e- of 21e-eeuwse schrijfwijze. Niet en françois (of françoix, daar wil ik vanaf wezen), maar en français.
Gaston zegt
Ja maar, Marc, weet je dan niet dat als het Frans variatie toestaat, dat het dan binnen de kortste keren een dode taal wordt, zoals het Latijn? Want je weet toch zeker wel dat het Latijn bezweken is aan zijn variatie? (Het Frans was een van de daders.) Enfin, dit gezwatel van Michel Zink in le Figaro is bijna even amusant als het dom is: https://goo.gl/AtdPgJ
Jean-Pierre Teitinger zegt
“Maar de meeste sprekers van het Frans wonen in Frankrijk.”
Dit argument lijkt me eerlijk gezegd ietwat te simplistisch. De sprekers in Frankrijk zijn slechts een relatieve meerderheid (geen ander land heeft meer sprekers, maar Frankrijk heeft niet meer sprekers dan alle andere landen samen). En dit argument hangt er heel erg van af wie je een “spreker” wil noemen. De OIF toont bijvoorbeeld deze relatieve meerderheid in een diagram:
https://fr.wikipedia.org/wiki/Fran%C3%A7ais#/media/File:Les_dix_pays_francophones_comptant_le_plus_de_francophones_(2015).jpg
Maar we lezen in de legenda dat mensen die het Frans alleen kunnen spreken, maar niet kunnen schrijven, niet zijn meegeteld. (De fijne ironie moet je maar begrijpen: als je kan spreken maar niet kan schrijven, ben je geen spreker.) Ik denk dat het aantal mensen met juist dit niveau van kennis in Afrika bijzonder hoog zal zijn. Maar als je dat criterium aanvaardt, bevestigt dit juist de logica waarmee het Frans tot zo’n elitaire taal is geworden: een “echte” spreker is alleen een spreker die goed Frans kan spreken én schrijven, en dan vooral volgens de norm van Parijs en de Académie. Als je een meer functionele kennis van het Frans zou meerekenen (zoals we dit vaak ook voor het Engels doen), heb je ineens andere verhoudingen tussen Frankrijk en de Franstalige wereld.
Het argument van meerderheid en minderheid lijkt me hier bijna circulair. De meerderheid is uiteindelijk alleen de meerderheid volgens de eigen definitie van deze zelfverklaarde meerderheid.
Marc van Oostendorp zegt
Het gaat hier natuurlijk uiteindelijk ook om (economische) macht. De Engelstalige wereld buiten Engeland is bijzonder welvarend, en ook de landen in Latijns-Amerika kunnen best zonder Spanje. Maar een groot deel van de Franstalige wereld buiten Europa is niet erg rijk en kan dus alleen al in die zin moeilijk op tegen het moederland.