Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (108)
Het Nederlandse sonnet bestaat 452 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
Rond het jaar 1900 – het jaar dat het onderstaande sonnet van Hélène Swarth in De Gids verscheen – vulden de dichters het liefst oude stramienen met nieuwe woorden. Waar dertig, veertig jaar eerder sonnetten en andere vormen als te beknellend werden gezien voor het dichterlijk gemoed, en ándere vormen werden gebruikt om bestaande woorden op een rijtje te zetten, daar hesen dichters van deze generatie zich graag in een korset om gruwelen te beschrijven met nieuwe woorden:
Ik lag gebonden op een folterbank,
In schemerdonker, door mijn leden staag
Dreef, krachtig-kalm, een beul een reuzezaag.
Hoog óp spoot rood van martelbloed uit blank
Van breed-doorkarteld vleesch. ‘k Hoorde, in een vlaag
Van hellewanhoop, scherpe stemmeklank
En wreed tot mij, die stuipte stervenskrank,
Drong twijfellachend, smalend-wuft, een vraag:– ‘Is hel geen spokensprookje in kinderbrein?’
Uitgillen wilde ik: – ‘Word alleen dan ik
Zondig bevonden, de andren zonderein?
Voel ik alleen dan eeuwig ’t oogenblik,
De vloek der hel, onsterflijkheid-in-pijn?’Toen week mijn droom, ik lag verlamd van schrik.
Preciezer is geloof ik zelden een nachtmerrie beschreven in de Nederlandse letteren: het gevoel dat je vreselijke dingen gebeuren die weliswaar onwerkelijk zijn, maar dat je er niets tegen kunt doen omdat je vastgebonden bent en óók nog eens verlamd, de felle kleuren, de drang te gillen zonder dat je kunt.
De dichteres heeft het ook nog eens in zo weinig mogelijk woorden willen zeggen, en dat effect willen bereiken door woorden aan elkaar te schakelen. Vaak doet ze dat met samenstellingen die weliswaar nieuw maar ook volkomen doorzichtig zijn: reuzezaag, martelbloed, stemmeklank, stervensklank. Je zou kunnen zeggen dat zo nuance wordt aangebracht in anders misschien te algemene woorden.
Fascinerender is dat ze woorden aan elkaar vast schrijft die ongeveer dezelfde betekenis hadden gehad als ze los van elkaar geschreven waren geweest. Als de derde regel als volgt had geluid, dan hadden weinig mensen het gemerkt:
Dreef, krachtig, kalm, een beul een reuzezaag.
Dat zelfde zou je kunnen zeggen over smalend-wuft, over onsterflijkheid-in-pijn en misschien over breed-doorkarteld: het zijn woordgroepen die tot woorden zijn gemaakt door ze aan elkaar te schrijven.
En daardoor betekenen ze ook wel degelijk wat anders. Er is een subtiel verschil tussen onsterflijkheid in pijn en onsterflijkheid-in-pijn. De woordgroep is duidelijk ter plekke en voor de gelegenheid samengesteld en valt als het ware nadat hij is uitgesproken meteen weer in de samenstellende stukken uiteen.
Maar onsterflijkheid-in-pijn dat ís iets, dat is een ding uit één stuk, een synoniem voor de hel (of voor de vloek der hel). Zodra je ergens een woord voor hebt, wordt het een taalatoom, iets waarvan de betekenis niet alleen kan worden afgeleid uit die van de samenstellende delen. Onsterflijkheid-in-pijn, je weet wel.
Laat een reactie achter