Door Marc van Oostendorp
Ik ben oud genoeg om even ‘oei!’ te denken als ik lees dat iemand beweert dat Willem Frederik Hermans iets ‘volstrekt verkeerd begrepen’ heeft. Als de meester het maar niet hoort! Tot ik besef dat de meester natuurlijk al enige tijd dood is en dat hij de schrijver van zulke krasse woorden niets meer kan maken.
Met een gerust hart kunnen we dus het essay lezen dat de Oostenrijkse neerlandicus, typograaf en filosoof Rainer Erich Scheichelbauer onlangs publiceerde met de eenvoudige titel Willem Frederik Hermans als filosoof. Er blijft in dat boekje niet veel over van de schrijver als denker. Hij blijkt te hooi en te gras bij een aantal wijsgeren wat ideeën te hebben opgedaan zonder ze echt goed begrepen te hebben en zonder dat de samenvoeging van die ideeën een coherent geheel opleverde.
Rotsvast geloof
Scheichelbauer heeft de 88 pagina’s van zijn essay echt nodig om zijn betoog te ontvouwen – hij verspilt geen woord –, maar ik zal de kern in mijn eigen woorden samen te vatten. (Ik ben niet bang voor Hermans meer, maar na lezing van dit strenge betoog wel voor Scheichelbauer.) Aan zijn puberale lectuur van Nietszche ontleende Hermans het idee dat de wereld een chaos is, waarin eigenlijk geen echte categorieën bestaan, omdat alles voortdurend verandert en in elkaar overloopt. Iedere poging om daar orde in aan te brengen is eigenlijk gedoemd.
Dat idee combineert Hermans echter met een rotsvast geloof in de natuurwetenschappen die middels hun wetenschappelijke methoden en metingen een wiskundige beschrijving geven die ongeëvenaard dicht bij de werkelijkheid komt.
Zinloos
Die twee gedachten zijn met elkaar in tegenspraak. Hoezo zou de wetenschap de chaos van de werkelijkheid kunnen benaderen als die chaos niet eens vastligt? En wat voor basis hebben we eigenlijk om zo zeker te weten dat de natuurwetenschap het inderdaad bij het rechte eind heeft, als wij, de auteurs van die wetenschap, niet meer zijn dan een ‘chemisch proces’, zoals Hermans herhaaldelijk beweerde? Geloof in de wetenschap kan dan niet meer zijn dan een geloof: sciëntisme.
Om die twee tegenstrijdigheden met elkaar te verzoenen introduceerde Hermans volgens Scheichelbauer de jonge Wittgenstein, althans (wederom) een selectieve lezing van diens werk. Hermans meende dat je in de Tractatus een onderbouwing kon vinden van de gedachte dat de natuurwetenschappen als enige een helder beeld van de werkelijkheid geven omdat Wittgenstein aantoonde dat begrippen buiten het strenge logische kader ‘zinloos’ waren. Dat dit laatste begrip al in de Tractatus een technische lading had gekregen en niet betekende dat de auteur zich afkeerde van bijvoorbeeld godsdienst, en dat hij dit in later werk nog veel explicieter maakte, daar had Hermans geen boodschap aan.
Verspreide stukken
De conclusie is dus duidelijk: voor diepe filosofische inzichten of een coherent wereldbeeld moest je niet bij Hermans zijn. Scheichelbauer schrijft het allemaal heel precies op, en Willem Frederik Hermans als filosoof is zo een heel leerzaam boek geworden voor mensen die niet zo doorkneed zijn in de filosofie; mensen zoals ik en, kennelijk, alle eerdere auteurs die over Hermans schreven.
En toch is er uiteindelijk iets geks. Je vraagt je uiteindelijk wel af waarom dit essay eigenlijk nodig was. Zoals Scheichelbauer zelf benadrukt, schreef Hermans nooit een echt filosofisch boek waarin hij zijn wereldbeeld systematiseerde. We moeten het doen met verspreide stukken. Hermans presenteerde zich niet als filosoof. Hij was een slechte filosoof. Nou en?
Mislukkelingen
Daar komt bij dat Scheichelbauer de keuze heeft gemaakt om de verhalen en romans van de schrijver buiten beschouwing te laten. Hij doet dat, zegt hij, omdat je bij een roman nooit weet wie er precies verantwoordelijk is voor de naar voren gebrachte opvattingen. Maar daarmee laat hij een zo belangrijk deel van het oeuvre buiten beschouwing dat je uiteindelijk de hele redenering niet echt serieus kunt nemen.
Zelfs een oppervlakkige beschouwer ziet bijvoorbeeld meteen dat in de verhalen helemaal geen sprake is van sciëntisme. Een schrijver met een echt rotsvast geloof in de wetenschap zou al zijn personages die toevallig onderzoeker zijn natuurlijk allerlei fascinerende aspecten van de werkelijkheid laten ontdekken, maar daar is in het werk van Hermans geen sprake van. Onderzoekers zijn in bijvoorbeeld De elektriseermachine van Wimshurst of Nooit meer slapen net zulke mislukkelingen als iedereen.
Onwetende alfa’s
Het is daarnaast een biografisch feit dat Hermans zijn baan als wetenschapper opgaf om fulltime te schrijven. Waarom zou iemand dat doen als hij denkt dat het laatste alleen onzin is in vergelijking met het eerste?
Bovendien lijkt het me een misverstand dat de schrijver in zijn essays (esseejs) wel ineens op zijn woord moet worden geloofd. Je kunt niet net doen alsof hij daar ineens geen literator meer was, maar een soort vakfilosoof zonder diploma. Alsof hij ook in zijn beschouwende werk niet uit was op literair effect. Mij lijkt dat sciëntisme minstens voor een deel ook een stijlmiddel geweest, een manier waarop de bèta Hermans zich kon afzetten tegen de onwetende alfa’s die hem omringden.
Illusies
Ik herinner me ook dat Hermans ooit de vraag kreeg waarom hij zich toch zo voor Wittgenstein interesseerde en niet voor diens toch veel rationelere stad- en tijdgenoot Karl Popper. Hermans zei toen dat Popper te saai was, te degelijk. In Wittgenstein zag hij toch ook een schrijver, geloof ik.
Dat lijkt mij de belangrijkste conclusie van Willem Frederik Hermans als filosoof: dat je de man niet goed kunt begrijpen als je zijn schrijverschap buiten beschouwing laat. Ik denk dat hij die chaos, of hij hem nu van Nietzsche had of niet, wel degelijk waarnam. En dat hij meende dat je tijdelijke ordeningen kunt creëren, in de wetenschap, in de filosofie en in de literatuur. Zonder dat hij zich daar verder illusies over maakte.
Rainer Erich Scheichelbauer. Willem Frederik Hermans als filosoof. Rimburg/Amsterdam: Huis Clos. Bestelinformatie bij de uitgever.
John Wervenbos zegt
Interessant blog. Goed geschreven. Mijns inziens had Hermans iets van een avonturier en hij (im)poneerde graag. Effectbejag, stijlfiguren. Vergelijkingsmateriaal: De ernst van het spel: Willem Frederik Hermans en de ethiek van de persoonlijke mythologie (2016; door Daan Rutten; bladzijde 226).
Raymond Benders zegt
Zelden een werk gelezen waaruit blijkt dat de auteur van zowel Nietzsche als Hermans geen flauw benul heeft. Alleen al aan de bibliografie van deze tweedejaarsscriptie is te zien hoe defect dit boekje is. Secundaire literatuur over Nietzsche is op 1 nietszeggend artikeltje na afwezig. Om wat te noemen: sinds 1976 verschijnen de voortreffelijke Nietzsche-Studien bij De Gruijter Verlag, nooit van gehoord kennelijk, nooit in handen gehad. Verder een rijgsnoer van afgezaagde citaten uit secundaire Hermansliteratuur met kop noch staart. De stijl, o ja de stijl, bedroevender kan het niet.
En dan: Hermans heeft nooit filosoof willen zijn, onzin dus. Hij was wel een heel nauwkeurig lezer van filosofische werken. Zo heb ik onlangs in zijn bibliotheek o.a. een inventarisatie gemaakt van zijn Schopenhauer lectuur en zijn aantekeningen vastgelegd. Uiterst boeiend materiaal. Vele malen heb ik het met hem over Nietzsche gehad. Nietzsche, de man van “de chaostheorie”? Die bestaat helemaal niet, net zoals Der Wille zur Macht ook niet bestaat, maar een corrupt construct is. Hermans las de filosofische werken om ze eventueel te kunnen kanabaliseren en te transformeren ten behoeve van onderdelen van zijn werk. Dat deed hij al op heel jonge leeftijd.
Hermans vertaalde als 18-jarig stukken uit Zarathustra, ik heb ze gelezen. Betere vertalingen dan die van Marsman en zijn voorgangers (Ik deed o.a. een studie naar de Nietzsche receptie in NL van 1880 -1930). Hij wist heel goed wat hij deed. De taalacrobatiek van De God Denkbaar Denkbaar De God bijvoorbeeld zeker raakvlakken met Zarathustra. Zijn lectuur van Nietzsche bracht hem de terechte verontwaardiging over die van Ter Braak, die in WFH’s tijd n.b. gold als ontdekker van Nietzsche. Niets is minder waar. Advies: vergeet het werkje van de man uit Wenen. Van geen belang. De echte studie over Hermans als lezer moet nog geschreven worden, maar uit goed ingelichte kringen weet ik: er wordt aan gewerkt.
De verwijzing van de heer Wervenbosch naar de dissertatie van Daan Rutten is terecht, want zij is van een geheel andere orde en speelt zich af op een totaal ander niveau. Er is in geen jaren meer zo’n voortreffelijke dissertatie over Hermans verschenen. Zeer terecht is het proefschrift bekroond
met de Onderzoeks School Literatuur Award 2016 (“The Netherlands Research School for Literary Studies (OSL) is the national research network for literary theory, comparative literature, Dutch literature, and the literatures of the major modern languages in the Netherlands”).
“The jury was very much impressed with Rutten’s original and compelling re-interpretation of Herman’s allegedly disengaged modernist poetics as well as with the vibrant and accessible style of his study. It also admired the convincing combination of an aesthetic perspective and careful close readings with a cultural studies sensibility for the discursive entanglements of literature and a clear theoretical framing of the analysis.” Zie verder: http://www.oslit.nl/osl-award-2016-daan-rutten-emy-koopman/
Deze studie laat niet alleen het werkje van Rainer Erich Scheichelbauer ver achter zich, maar ook de mislukte biografie van Otterspeer over Hermans. Maar die heeft dan ook geen prijs gewonnen.
Marc van Oostendorp zegt
Dank u wel. Iemand anders had me al over Ruttens proefschrift getipt, dat ik ten onrechte niet gelezen heb. Ik ga dat verzuim goedmaken.
Raymond Benders zegt
U leest al zo schitterend veel! Beloofd: geen minuut verspild, integendeel.