Door Marc van Oostendorp
In de zestiende eeuw begonnen Europese geleerden een grote onderlinge verbondenheid te voelen – een verbondenheid over grote afstand die soms groter was dan die met de mensen direct om hen heen. Dat kwam tot uitdrukking in een metafoor die ze gebruikten voor hun onderling contact: de Republiek der Letteren, een informele staat waarvan de burgers amicaal met elkaar omgingen en waarin een belangrijke eis was dat je de uitkomsten van je onderzoek niet voor jezelf hield, maar met andere geleerden deelde. Communicatie was de belangrijkste burgermansplicht in deze virtuele republiek.
De Nijmeegse historicus Hans Bots heeft een belangrijk deel van zijn carrière besteed aan onderzoek naar de geschiedenis van deze ‘republiek’, van het vroege ontstaan in de zestiende eeuw tot het moment in de achttiende eeuw dat de ‘republiek’ oplost, eigenlijk vooral doordat de geleerden steeds meer geïntegreerd raken in de ‘gewone’ samenleving. De oorspronkelijke geleerde tijdschriften richten zich dan bijvoorbeeld steeds meer op een breder publiek van geleerden.
Logische ontwikkeling
Bots is inmiddels al een tijdje met emeritaat en hij heeft nu een kort en toegankelijk overzichtswerk geschreven over wat we weten, met een zekere nadruk op wat we weten over de Nederlandse provincie – die zeker vanaf de zeventiende eeuw ook geen onbelangrijke rol speelde, dankzij de aanwezigheid van vooruitstrevende universiteiten en een relatief grote vrijheid van drukpers. Want aangezien de Republiek der Letteren gebouwd was op communicatie gaan de hoofdstukken, na een algemeen inleidend overzicht, over communicatiemiddelen: de universiteiten, de brieven, de boeken en de tijdschriften. Het boek is daarmee ook te lezen als een inleiding in de vroege geschiedenis van de academische communicatie.
Als er een grote lijn zat in die geschiedenis, is het er een van steeds verder openbreken. Op universiteiten spraken geleerden onderling of met studenten één op één – en een geleerde als Scaliger, die door Leiden was aangetrokken om zijn grote naam, hoefde zelfs nauwelijks onderwijs te geven. Op zeker moment breidt zulke communicatie zich uit over lange afstanden, via uitgebreide correspondentienetwerken. Een productief geleerde als Leibniz liet bijvoorbeeld 15.000 geleerde brieven na. Hoewel die brieven soms van hand tot hand gingen, waren gedrukte boeken natuurlijk een nog effectievere manier om kennis te verspreiden. De eerste tijdschriften boden vervolgens vooral samenvattingen van die boeken, omdat de gemiddelde geleerde niet meer alles kon lezen. (Deze vier fasen volgden elkaar natuurlijk niet strikt op, er was allerlei overlap, en toch vormen ze een logische ontwikkeling.)
Eén genre
Die ontwikkeling leidt uiteindelijk tot het einde van de ‘Republiek der Letteren’. Aan de ene kant doordat er een groter publiek ontstaat van mensen die niet zelf actief onderzoek doen, maar wel geïnteresseerd zijn in de resultaten van onderzoek, zodat tijdschriften zich op hen gaan richten. Aan de andere kant door de almaar voortschrijdende specialisatie, zodat een willekeurige geleerde zich niet langer per se verbonden voelt met iedere andere willekeurige geleerde.
Als geschiedenis van de vroegste periode van de academische communicatie is het ook interessant omdat het een inkijkje biedt in het taalbeleid dat de wetenschappelijke elites vroeger hanteerden. Een van de verwijten die de universiteiten nu wordt gemaakt is dat ze zich helemaal richten op de internationale, Engelstalige wereld, en daarbij de eigen, Nederlandstalige, omgeving vergeten. De Republiek der Letteren maakt duidelijk dat het Nederlandse academische bedrijf vanaf de late zestiende eeuw helemaal op de Franse wereld was gevestigd: Leiden trok Franse hoogleraren in, boeken en kranten verschenen in het Frans, en geleerden als Bayle konden hier lange tijd wonen zonder ooit maar een woord Nederlands te leren. Het was natuurlijk een andere tijd – de universiteiten maakten niet de huidige explosie van studentenaantallen mee –, maar dat maakte het vergelijkingsmateriaal niet minder interessant.
Het zet je ook anderszins een beetje aan het denken over onze eigen tijd, waarin de virtuele Republiek zich schoorvoetend voegt in die veel grotere virtuele ruimte van het internet; waarin het wetenschappelijke tijdschrift vrijwel alleen nog artikelen van één genre accepteert (inleiding-methode-resultaten-discussie-conclusie), en waarin een vooraanstaand geleerde als Bots op een vanzelfsprekende manier na decennia van onderzoek een onderhoudend boek schrijft voor een groot publiek – dat vermoedelijk vooral op websites besproken zal worden.
Hans Bots. De Republiek der Letteren. De Europese intellectuele wereld, 1500-1760. Nijmegen: Vantilt, 2018. Bestelinformatie bij de uitgever.
Klaas zegt
Het actieve, niet academische lid van de republiek der letteren Antonie van Leeuwenhoek schreef rond 1700 zijn brieven gewoon in het Nederlands, stuurde ze naar de Royal Society in Londen waar ze in het Engels vertaald werden en gepubliceerd in de Philosophical Transactions. Ook toen was er ruimte voor andere talen…