Door Marc van Oostendorp
Soms moet een mens kracht uitoefenen en soms moet een mens het daarover hebben. Je kunt bijvoorbeeld iets of iemand slaan, of duwen of aaien. Over dat soort werkwoorden gaat het proefschrift waarop Anja Goldschmidt vorige maand in Utrecht promoveerde.
Je kunt die werkwoorden op verschillende manieren onderverdelen, zegt Goldschmidt. Er zijn bijvoorbeeld acties waarvoor langdurig contact nodig is (zoals duwen en trekken) en acties die in een oogwenk kunnen gebeuren (zoals slaan). Maar het interessantst is de onderverdeling in werkwoorden die meer of minder kracht vereisen. Persen veronderstelt bijvoorbeeld meer kracht dan duwen: je lippen samenpersen geeft meer kramp dan je lippen samenduwen.
Nu kun je de kracht die een werkwoord uitdrukt ook nog nader bepalen met een bijwoord zoals hard of zacht:
- Hij slaat hard op zijn duim.
- Hij slaat zacht op zijn duim.
Sterker nog, je kunt dat ook doen met bijwoorden die op het eerste gezicht helemaal niet zoveel met krachten hebben uit te staan:
- Hij slaat zijn broer speels op de schouder.
Die zin betekent normaliter dat ‘hij’ zijn broer niet erg hard slaat. Speels slaan betekent niet iemand helemaal tot moes slaan. Dat dit zo is, kun je ook concluderen uit een zin als de volgende:
- Hij slaat zijn broer speels maar hard op de schouder.
Het woord maar betekent een tegenstelling, die hier kennelijk gevoeld wordt. Mensen zeggen niet zo gemakkelijk ‘hij slaat zijn broer speels maar zacht op de schouder’. Tegelijkertijd drukt maar altijd een soort schijnbare tegenstelling uit, een tegenstelling die kennelijk ook kan bestaan. Echt tegengestelde begrippen verbind je weer niet door maar, je zegt immers niet:
- Hij slaat zijn broer zacht maar hard op de schouder. [gek]
Een eigenaardig effect ontstaat als je werkwoorden met een zekere intensiteit combineert met bijwoorden met een andere intensiteit:
- Hij perste zijn lippen hard op elkaar.
- Hij perste zijn lippen zacht op elkaar.
- Hij aaide zacht over haar hand.
- Hij aaide hard over haar hand.
Persen heeft een grote kracht en gaat daardoor gemakkelijk samen met hard. Toch vond Goldschmidt in de grote tekstverzameling die ze onderzocht wel voorbeelden met zacht (die verzameling was wel in het Duits, dus het gaat om sanft pressen). Maar werkwoorden die een zachte kracht uitdrukken, zoals aaien, worden nooit gecombineerd met bijwoorden zoals hard. Er is vooralsnog geen verklaring voor die asymmetrie.
Marcel Plaatsman zegt
Bij “aaien” kan ik me, zoals op Twitter net al voorbijkwam, “hard” juist goed voorstellen, in de context van het stevig, met druk, aaien van een kat (dat vinden sommige katten aangenaam). Vergelijk “hard wrijven”. “Hard strelen” gaat dan weer niet en als in dit onderzoek het Duitse “streicheln” is bedoeld, kan ik het er wel mee eens zijn, “streicheln” wordt dan beter als “strelen” vertaald.
Het is inderdaad bijzonder dat onze talen wel verkleiningen van iets groots toestaan, maar moeizaam vergrotingen van iets kleins. Er zijn wel verkleinwoorden, maar geen vergrootwoorden. De -el- in woorden als “streicheln” heeft natuurlijk ook een verkleinende betekenis (of frequentatief, in deze betekenis kan dat allebei). Maar is dat universeel? Hoe zit dat bijvoorbeeld in het Italiaans, een taal die wel vergrotende achtervoegsels toestaat?
Wouter van der Land zegt
Met Google vind je gemakkelijk voorbeelden van ‘hard geaaid’ en ‘harder aaien’.
Wat misschien speelt is dat ‘zacht’ niet alleen voor ‘met weinig kracht’ kan staan, maar ook voor ‘voorzichtig’. Je kunt niet met weinig kracht persen, maar wel voorzichtig. Bij ‘smashen’ kan beide niet en ‘zacht smashen’ zul je dus denk ik ook niet in de ‘grote tekstverzameling vinden.
Dan speelt klanksymboliek misschien nog een rol.Het medeklinkerloze ‘aaien’ kun je geen kracht bijzetten, terwijl je bij ‘persen’ meer of minder kracht met je lippen kunt zetten.
Bas Jongenelen zegt
Besteedt het proefschrift ook aandacht aan powerstrelen? https://www.youtube.com/watch?v=752YThqSpf4