Door Marc van Oostendorp
Een belangwekkende kwestie weer, onlangs op Meldpunt Taal. Iemand meldde:
In de Groene Amsterdammer van deze week werd ‘scheten’ als transitief werkwoord gebruikt. De precieze zin weet ik niet meer, maar er stond zoiets als ‘methaan schetende koeien’.
(Het bedoelde stuk staat hier; het gaat inderdaad precies over “methaan schetende koeien”) En iemand reageerde daar binnen een paar uur op:
Volgens mij is ‘scheten’ ook intransitief geen bestaand werkwoord. Het is alleen het meervoud van scheet.
Eerst over dat laatste. Wat leven mensen toch in een wonderlijke wereld dat ze een woord voor zich kunnen zien – het staat afgedrukt in een respectabel tijdschrift, en iemand op internet heeft het erover – en dan doodleuk kunnen beweren dat het ‘niet bestaat’. Als het niet bestaat, hoe kan het daar dan staan?Vreugde
Ja, ik begrijp ook wel dat er wordt bedoeld dat het niet in een woordenboek staat, maar waarom zegt zo iemand dat dan niet? En sinds wanneer is dat belangrijk? Zijn de woordenboeken de ultieme instantie in of iets wel of niet ‘bestaat’? Hoe moet dat dan met nieuwe uitvindingen zolang er geen nieuwe editie van het woordenboek verschenen is? Affijn, als we even afzien van deze fascinerende ontologische kwestie..
‘Koeien scheten methaan’ is inderdaad een enigszins eigenaardige zin, maar hij lijkt me wel volgens de regelen der kunst opgebouwd. Kennelijk is voor sommige mensen scheten een werkwoord dat ‘scheten laten’ betekent. Dat werkwoord heeft normaliter geen lijdend voorwerp bij zich, want wat zou dat werkwoord ook moeten zijn. Maar Taalportaal merkt terecht op dat onovergankelijke werkwoorden soms wel een lijdend voorwerp kunnen nemen:
- Hij praat onzin.
- Hij droomt een rechtvaardige droom.
- Hij danst een dans van vreugde.
Dubbele
Het gaat dan altijd om een lijdend voorwerp dat in betekenis overlapt met het werkwoord: onzin is iets wat je zegt en in de andere twee voorbeelden is het zelfstandig naamwoord zelfs hetzelfde als het werkwoord (een ‘cognaat object‘, heet dat).
In het onderhavige geval vind je wel regelmatig het zelfstandig naamwoord methaanscheten in verband met koeien, en je zou dus kunnen zeggen dat het hier gaat om ‘methaanscheten schetende koeien’, waarbij die dubbele scheten vereenvoudigd is.
Wouter Steenbeek zegt
Ik voel inderdaad geen enkel bezwaar om achter zulke werkwoorden een relevant lijdend voorwerp te plakken, en evenmin om het daarna gewoon weer weg te laten. Wel is scheten voor mij geen werkwoord. Ik gebruik daar eerder ruften. Vergeet niet dat scheten ook de verleden tijd van schijten is. Omdat die twee werkwoorden qua betekenis verwant zijn, zou scheten door homoniemenvrees vermeden moeten worden.
Dat gezegd hebbende vind ik noch scheten, noch ruften in een blad als de Groene thuishoren. Maar nu klink ik als een bejaarde ingezondenbrievenschrijver, dus die kwestie laat ik verder rusten.
DirkJan zegt
Helemaal niet zo vreemd ‘schetende koeien’, je hebt immers ook de fysiek verwante boer, van een boer laten, meervoud boeren. Daar is ook het werkwoord boeren van, boerende jongens. Maar inderdaad, ik denk ook dat een werkwoord ‘scheten’ te veel op schijten zou lijken en er voor de oplossing ‘een scheet laten’ is gekozen.
Rob Alberts zegt
Nieuwe taalvondsten zijn soms onwennig en soms verrassend.
Vriendelijke groet,