Door Henk Wolf
De meervoudsvorm van Friese werkwoorden in de tegenwoordige tijd krijgt als regel een van de uitgangen -e of -je. Zo staat dat in alle boekjes, zo is het in de schrijftaal, zo doen de nieuwslezers van Omrop Fryslân het.
Alleen in de dagelijkse praktijk is het nog weleens anders. Er is namelijk een groep werkwoorden waarbij de meervoudsuitgang -e kan worden weggelaten. De uitgang -je wordt nooit weggelaten. Zo hoor je bijvoorbeeld:
Wij gean moarn fuortl (schrijftaal: geane)
De minsken sil der (of: sidder) wol wat op betocht ha. (schrijftaal: sille)
We bin der al. (schrijftaal: binne)
Lang niet alle werkwoorden hebben zo’n korte meervoudsvorm. Zo kom je nooit tegen:
We praat altyd lang. <uitgesloten>
De minsken nim dan in gebakje. <uitgesloten>
Opvallend is dat homonieme werkwoorden soms in hun ene betekenis wel de korte vorm hebben en in de andere niet. Althans, bij fine (‘vinden’) is dat zo:
We fyn it moai. <gewoon>
We fyn it ding dat we kwyt wienen. <uitgesloten>
Een paar Groningse werkwoorden hebben ook een korte meervoudsvorm, maar die komt vooral (en misschien wel uitsluitend, dat kon ik niet uit de literatuur halen) voor als ie vóór het onderwerp staat, dus zo:
Din zel wie doar òfproaten? <gewoon>
Wie zel din doar òfproaten. <ongewoon>
Voor het in Duitsland gesproken Saterfries geldt wat vergelijkbaars met het werkwoord hääbe (‘hebben’). Pyt Kramer schrijft in zijn grammatica dat er een verschil is tussen:
wi hääbe
hä wi
Ook in mijn Nederlands kunnen een aantal werkwoorden vóór het onderwerp wel een korte vorm krijgen, maar erachter niet. Bovendien lukt het alleen met de onderwerpen ‘wij/we’ en ‘zij/ze’.
Zu we dat doen? <gewoon>
We zu dat doen. <uitgesloten>
Zu jullie dat doen? <uitgesloten>
Zu de buren dat doen? <uitgesloten>
In het Fries lijken de korte meervoudsvormen niet gebonden te zijn aan een bepaalde plaats in de zin.
Of er in het Fries veel regionale of persoonlijke variatie in de afwisseling van beide vormen bestaat, is niet bekend. Het gekke is dat de professionele grammatica’s van het Fries de korte vorm niet eens noemen.
Marcel Plaatsman zegt
Interessant!
In het bescheiden Tesselse corpus is zo’n variatie ook te zien bij “benne”, dat ook verkort als “ben” voor kan komen: “me biene ben te stief”. Niet alle sprekers keuren dat goed, dat is het aardige, er ontstaat dan zomaar een taaldiscussie onder dialectsprekers over. In die discussie kon ik wel optekenen dat mensen “we ben der weer” sneller accepteren dan “we ben wakker”, dus er is in het Tessels wel een verband met de erop volgende lettergeep.
Omdat het voor het Tessels alleen bij “benne” voorkomt (althans, in mijn corpus), ligt het binnen dit taalsysteem wel voor de hand het fenomeen te vergelijken met “gaan/gane”, “staan/stane”, “doen/doene”, dus het groepje stammen op -n die soms wel, soms geen uitgang krijgen in het meervoud. Er zijn verschillen per spreker, waarbij invloed van de standaardtaal ook een rol kan spelen. Maar wellicht biedt de vergelijking met het Fries nog andere inzichten. Ik was al voornemens mijn Tesselse werk uiteindelijk te besluiten met de vaststelling dat er meer onderzoek gedaan moet worden. 😉